woensdag 26 december 2007

Holidays

In verband met de feestdagen is er pas weer post op 8 januari van het nieuwe jaar

dinsdag 18 december 2007

Unfinished Business

Toen ik zeven jaar geleden op Manhattan werkte als advocaat, was ik diep onder de indruk van het arbeidsethos in deze stad. Iedereen werkte veel en hard. Ook het aantal vrouwen met serieuze carrièrebanen, inclusief moeders, vond ik opvallend hoog. Inspirerend voor mij om vrouwelijke rolmodellen te hebben en een voorbeeld voor Nederland, vond ik. In Nederland zag ik in de advocatuur nauwelijks vrouwelijke partners; hier in New York waren dat er een stuk meer.

Ik verkondigde dan ook aan iedereen hoe vrouwen hier zoveel meer geëmancipeerd waren. In Nederland ergerde ik me eraan dat al die hoogopgeleide vrouwen hun carrière aan de wilgen hingen na het krijgen van kinderen door te gaan werken in kleine, parttime baantjes. Niet nodig, dacht ik. Wat zaten die vrouwen de hele dag te doen? Soaps te kijken? Zonde: wat een kapitaalvernietiging. Heb je eerst al die jaren besteed aan een goede opleiding en werkervaring. Komt puntje bij paaltje, stap je uit de race. Gewoon een schoonmaakster nemen, goede opvang zoeken voor de kinderen en dóór op die “corporate ladder”.

De werkelijkheid was anders, heel anders. Ik had nog geen rekening gehouden met de verliefdheid die ik voelde voor mijn pasgeboren, hulpeloze baby. Ik wist nog niet dat het krijgen van een kind niet een korte onderbreking is van die o zo belangrijke carrière, maar een emotionele aardverschuiving. Dat het onvoorstelbaar moeilijk is om je kind achter te laten bij iemand anders. En dat, zelfs al heb je de beste kinderopvang denkbaar, het moederschap niet ophoudt buiten de kantoortijden, maar altijd doorgaat. Dat het moeilijk is voor moeders om hun carrière te vervolgen op dezelfde manier als voorheen, simpelweg door een gebrek aan tijd. Dat dezelfde fulltime werkende moeders, die ik zo bewonderde, een enorme prijs betalen voor hun carrière. Dat ze vaak direct zouden kiezen voor parttime werken, als hen die mogelijkheid zou worden geboden. Omdat ze het grootste deel van de ontwikkeling van hun kinderen moeten missen.

De zogenaamde powerfeministen, zoals Heleen Mees, pleiten precies voor datgene wat ik destijds propageerde. Ik volg de redenering dus, want ik dacht er vroeger ook zo over.
Toch is het als Nederlandse moeder (okay, ik woon in New York, maar ik blijf een Nederlandse moeder) beledigend om aan te horen hoe wij zitten te niksen, schaapachtig zijn, een echte carrière zouden moeten nastreven etc. Terwijl voor mij het moederschap de meest uitdagende “baan” is tot nu toe en zoveel meer gecompliceerd dan een “gewone baan” op een kantoor. Thuisblijfmoeders en parttime werkende moeders blijven naar hun hoofd geslingerd krijgen dat ze “niets doen” en zich wel enorm moeten “vervelen”. Nou, vervelen doen al die moeders zich niet, geloof me. De taken van een moeder zijn ontelbaar en gaan altijd door. En daarbij komt: ze zijn van onschatbaar belang.

Fleur Jurgens breekt een lans voor deze thuisblijfmoeders en alle andere moeders met parttime banen, in haar nieuwste boek Leve de burgertrut. De burgertrut moet in ere worden hersteld als hoedster van de moraal, die het vuil van de boze buitenwereld letterlijk en figuurlijk buiten de deur houdt. Haar kinderen brengt zij normen en waarden bij door rust, reinheid en regelmaat in het huishouden te brengen. Haar echtgenoot moet weer het respect krijgen dat hij verdient als kostwinner voor het gezin. Het gezin terug als hoeksteen van de samenleving. Jurgens schrijft:

“Het is tijd het alledaagse, het onopvallende, het vanzelfsprekende, het onbaatzuchtige, het opofferingsgezinde weer op waarde te schatten. Het is tijd voor een herwaardering van oude huiselijke waarden. Het is tijd voor een rehabilitatie van het gezin, dat dankzij haar ongeëvenaarde kracht alle aanslagen heeft overleefd. Daarom dit pamflet: Leve de burgertrut!”

Een logische reactie op al die kritiek op moeders van powerfeministen, maar ook van de overheid. Er zou eens wat meer waardering moeten komen voor wat moeders allemaal betekenen voor hun kinderen, hun echtgenoten, maar ook voor de samenleving.

Toch zie ik aan de andere kant in al die thuisblijfmoeders en parttime werkende moeders in mijn omgeving niet allemaal blije burgertrutten, die met veel plezier en liefde hun carrière hebben opgegeven. De gevoelens zijn gemengd. Aan de ene kant is er de vastberadenheid om er te zijn voor onze kinderen. Aan de andere kant is er ook een bepaalde desillusie. Tijdens school, studie en in de eerste serieuze banen gaan we (want ik heb het hier over mijn generatie hoog opgeleide vrouwen) gelijk op met de mannen en in onze relaties is sprake van gelijkwaardigheid. Toen we nog geen kinderen hadden, konden we ons niet voorstellen dat dit anders zou worden na de bevalling. We zouden een team zijn en de opvoeding van de kinderen samen op ons nemen. Maar dat wordt toch allemaal net iets anders op het moment dat er kinderen komen. Degene met het hoogste inkomen (bijna altijd: de man) blijft meestal fulltime werken en de vraag wie de zorg en opvoeding voor de kinderen gaat combineren met haar baan wordt een levensgroot dilemma in het leven van de moeder en niet van de vader.

In het boek van Ann Crittenden The Price of Motherhood (uitgegeven in 2001) las ik vandaag over een historisch debat in New York. In 1909 organiseerden twee vrouwenorganisaties een debat tussen Charlotte Perkins Gilman en Anna Shaw, twee prominente feministes uit deze tijd. Het onderwerp van het debat was de economische waarde van vrouwelijke huishoudelijke taken, inclusief de opvoeding van kinderen.

Gilman nam het standpunt in dat de grote meerderheid van de Amerikaanse middenklasse vrouwen onproductieve parasieten waren. Gilman:
“An “unpaid wife” is a domestic servant in the extremely wasteful and expensive class of one servant to one man”.
Werk voor het gezin zou nooit dezelfde waardering krijgen als werk buitenshuis:
“There is no equality in class between those who do their share in the world’s work in the largest, newest, highest ways and those who do theirs in the smallest, oldest, lowest ways”, aldus Gilman.

Gilman wilde gezinnen afschaffen en mensen in appartementen laten wonen waar door professionele staf gezorgd zou worden voor eten, schoonmaken, de was en de zorg voor kinderen. (een beetje zoals de huishoudens in het hedendaagse New York met fulltime housekeepers en nanny’s?) Gilman had duidelijk een afkeer van het gezinsleven en gooide de zorg voor kinderen op één hoop met alle andere huishoudelijke taken.

Shaw vond dat er wel degelijk verschil was tussen een “domestic servant” en een huisvrouw. Een huisvrouw creëert een thuis voor haar kinderen, terwijl een “domestic servant” slechts het huis onderhoudt. Shaw stelt dat huisvrouwen:
“put something economically valuable into (the husband’s income) which has increased, if not its incoming power, at least its outgoing power.”
Daarvoor, concludeerde zij, zouden huisvrouwen en moeders gecompenseerd moeten worden met een eigen inkomen dat proportioneel zou moeten zijn aan de positie die het gezin als geheel innam in de samenleving.

Het vrouwelijke publiek had er geen moeite mee om te bepalen met wie ze het eens waren: de meerderheid was het volledig eens met Shaw. Toch zijn het de ideeën van Gilman die de meeste navolging kregen binnen het feminisme.

“Shaw won the debate but lost the battle”, concludeert Crittenden:
“As that evening in New York illustrated, at the turn of the twentieth century, the women’s movement contained two contradictory strands: one that denigrated women’s role within the family, and one that demanded recognition and remuneration for it. The first argued that only one road could lead to female emancipation, and it pointed straight out of the house toward the world of paid work. The second sought equality for women within the family as well and challenged the idea that a wife and mother was inevitably an economic “dependent” of her husband.
For the rest of the twentieth century, the women’s movement followed the first path, and it lead to innumerable great victories. But in choosing that path, many women’s advocates accepted the continued devaluation of motherhood, thereby guaranteeing that feminism would not resonate with millions of wives and mothers”

Wat klinkt het debat van 1909 mij bekend in de oren. Op dit moment wordt in Nederland precies dezelfde discussie gevoerd. Gelijkheid tussen man en vrouw lijkt te zijn bereikt. De kink komt pas in de kabel als vrouwen moeder worden. Dan lopen de verhoudingen scheef en de moeders betalen de prijs. Economisch, bedoel ik dan.

Werk van moeders wordt nog steeds economisch niet gewaardeerd en moeders lopen dan ook economische risico’s als zij afhankelijk worden van hun echtgenoten. Daar heeft Jurgens het niet over. Als de echtgenoot van de burgertrut wegloopt, dan zit ze met de gebakken peren en moet ze alsnog aan de betaalde arbeid. (Of liep hij weg omdat zijn vrouw op hem zat te vitten en hem niet voldoende waardeerde voor het op zich nemen van zijn traditionele mannentaken? Dit lijkt wel te worden gesuggereerd met Jurgens’ kritiek op vrouwen die de arme mannen maar niet hun welverdiende rust gunnen)

Volgens Crittenden is het verhogen van de status van moeders door het meer waarderen van hun werk in het gezin “the great unfinished business of the women’s movement”.

Dat is niet eenvoudig en er zijn een hoop valkuilen. Zo moeten we ervoor waken dat, als de opvoeding van kinderen meer wordt gewaardeerd, vrouwen niet weer in een ondergeschikte positie terecht komen. De winst van vrouwen op de werkplek zou wel eens in gevaar kunnen komen. Ook moeten we ons serieus afvragen of de grote nadruk op het immense belang van een goede opvoeding van kinderen ook kan gaan werken als een excuus voor het verlies van een carrière voor moeders.

Het debat in New York uit 1909 is opvallend actueel. Nog steeds is er geen definitief antwoord op de fundamentele vragen over de waardering van het werk van moeders. Het zou zinvol zijn als de discussie in Nederland eens zou gaan over een nadere invulling van deze “great unfinished business”.

woensdag 12 december 2007

Better Safe than Sorry

Een Nederlandse vriendin van mij woont al erg lang in de Verenigde Staten. Ze heeft hier gestudeerd, gewerkt, haar Amerikaanse echtgenoot ontmoet en kinderen gekregen. Toch wil ze terug naar Nederland. De reden is dat ze haar kinderen niet wil zien opgroeien in een `bang land`. Een `bang land`, vraag ik haar, wat bedoel je daar precies mee?

“Toen ik hier net kwam was Amerika een land van stoere mensen, pioniers met lef die durfden te dromen en risico’s te nemen. Dat vond ik spannend en interessant. Maar daarvan is wat mij betreft niets over gebleven. Amerikanen zijn overal bang voor: overvallen, kinderlokkers, terroristen.”

Ze ging verder:

“Nadat mijn kinderen geboren waren, vloog het me aan. Die gigantische verantwoordelijkheid die op mijn schouders rustte. En dat is ook enorm. Maar hier in Amerika worden alle moeders vanaf dat moment alleen maar nog meer bang gemaakt, in plaats van dat je leert om te gaan met die verantwoordelijkheid voor je kinderen.”

Ik begrijp wat ze bedoelt. Het lijkt soms wel alsof kinderen alleen maar wezens zijn om je zorgen over te maken. Een kennis merkte eens op dat baby’s en kinderen in New York op billboards altijd worden afgebeeld met angstige hertenogen, kwetsbaar en bang. Nooit dapper en blij.

De angst voor ziektes staat, denk ik, nummer 1. Zo worden veel moeders het eerste jaar met hun baby verlamd door de angst voor wiegendood. Het idee dat je kindje tijdens de slaap zou kunnen overlijden is natuurlijk een zeer angstaanjagende gedachte. Maar als het ertoe leidt dat jij elke nacht wakker blijft om te horen of je kindje nog ademt, dan klopt er toch iets niet helemaal.
Over het algemeen geldt voor kinderen en ziektes dat elke snotneus van een kind een bezoek aan de kinderarts legitimeert. De kinderartsen werken daar zelf hard aan mee. “Better safe than sorry” is het motto.
Mijn dochter moest naar fysiotherapie volgens de kinderarts. Onzin, oordeelde de orthopeed en de neurochirurg. Waarom wordt het dan toch aangeraden, vroeg ik haar? “Tja, je weet het nooit. Baat het niet, dan schaadt het niet. En je wil toch niet de kans mislopen om je kind de beste start te geven.”. He, wat gemeen! Alsof ik mijn kind die goede start niet zou gunnen door haar fysiotherapie te ontzeggen.
Ook de reclames voor medicijnen of vaccins helpen een handje mee.“A mild cough can become a life threatening disease. Use vaccin X”, daarbij een foto van een hulpeloos hoestende baby. Dergelijke beelden zie je hier overal om je heen.

Een goede tweede is de angst dat je kind door een vreemde wordt meegenomen. Hoewel de risico’s daarop bijzonder klein zijn, worden kinderen hier werkelijk geen microseconde uit het oog verloren, want stel dat net op dat moment een vreemde jouw kind grijpt. “Stranger danger”, heet dat. In de speeltuin in Amsterdam staat op een bordje: “Kinderen moeten worden begeleid door een volwassene”. Hier staat op een bordje in de speeltuin: “No adults without children”. Een subtiel verschil, maar niettemin veelzeggend.

Dan hebben we nog bacteriën, ook geen geringe angstaanjager. Kinderen moeten tig keer per dag hun handen wassen met antibacteriële zeep, leren om in publieke toiletten niets aan te raken (dat is nog een hele kunst, maar het kan) en al hun speelgoed moet regelmatig worden besproeid met een desinfecterende spray. (“because kids and germs go hand in hand”)

Ik kan nog wel even doorgaan: de angst dat kinderen stikken in iets (choking hazard!), de angst voor allergieën, zelfs als de kinderen geen allergie hebben. Sinds kort is er een nieuwe angst bijgekomen: de angst voor speelgoed. Door allerlei “recalls”van populair speelgoed kunnen we niet meer zeker weten of onze kinderen geen loodvergiftiging hebben opgelopen door giftige verf uit een fabriek in China. We moeten dus lijsten bijhouden van teruggeroepen speelgoed en dit speelgoed allemaal per direct uit de speelgoedkast verwijderen.

Misschien kun je het vergelijken met de vliegangst die ik vroeger had. Een psychiater vertelde mij een keer dat vliegangst eigenlijk heel normaal en heel gezond is. Het idee dat je als mens gaat vliegen is namelijk niet gewoon. Bovendien is er een kans (een heel kleine kans, maar toch: een kans) dat het vliegtuig crasht en dat is een angstaanjagende gedachte. Eigenlijk voelt iedereen die angst, maar we hebben besloten om die angst met zijn alleen collectief te ontkennen. Dus gaan we in een vliegtuig boekjes lezen, films kijken en veel eten en drinken, om maar vooral te doen alsof we niet op een duizelingwekkende hoogte vliegen in een apparaat waarvan we niet met 100% zekerheid kunnen zeggen dat het ons veilig thuis gaat brengen. Op die manier kunnen we toch gebruik maken van vliegtuigen zonder verlamd te raken door de angst.

Het lijkt erop dat het hier niemand meer lukt om in een dergelijke gezonde staat van ontkenning terecht te komen. Het lukt niet om een boekje te lezen of een filmpje te kijken in het vliegtuig, maar in plaats daarvan worden de piloot en de stewardessen de hele vlucht door ondervraagd over de toestand van het vliegtuig. “Have a safe flight”. Maar niet bepaald een ontspannen vlucht.

Mijn vriendin ging door:

“Ik ben soms zelfs bang dat het niet goed zou aflopen als ze erachter zouden komen hoe ik mijn kinderen opvoed. Dat ze de politie zouden kunnen bellen en mijn kinderen af kunnen pakken”

Hier moest ik toch even ingrijpen, want ik weet dat ze een goede moeder is en haar kinderen met veel liefde en aandacht opvoedt:”Dat meen je toch niet? Dat kan niet!”

Ze legde me uit dat ze vroeger werkte op een Amerikaans advocatenkantoor dat veel echtscheidingen deed en dat in een dergelijke situatie de meest vreemde dingen tegen je kunnen worden gebruikt. Ook ik zou in een dergelijke situatie onder vuur kunnen komen te staan. Ze speelde advocaat van de duivel:

“Waar was jij vorige week vrijdag? Ik zag je nogal wild dansen met misschien net een wijntje teveel op. (ja, mag het misschien één keertje per jaar? Ik heb toch ook ontspanning nodig?) Waar waren jouw kinderen? Bij de oppas? En hoe weet je dat zij goed voor jouw kinderen zorgt? Wat voor onderzoek heb je gedaan naar haar achtergrond? Stel dat ze niet goed op jouw kinderen let, terwijl jij zo nodig alcohol moet drinken en los moet gaan op de dansvloer, omdat je ontspanning nodig hebt?”

“En je vroeg je toch laatst af waarom er weinig "playdates" bij jou thuis zijn? Kijk maar eens om je heen. De stopcontacten heb je niet afgedekt, terwijl er hier een baby rondkruipt (o ja: dat moest ik nog doen. Heb het ook aldoor zo druk. Ik ga het echt morgen doen!). Overal liggen draden waar baby’s aan kunnen trekken, punten van tafels waar ze hun hoofd aan kunnen stoten. Jouw huis is niet "babyproof". Geen wonder dat je geen "playdates" hier hebt. Stel je voor dat er iets mis gaat? Met je eigen baby? Of met andermans baby? Dan ben jij verantwoordelijk. De moeder die geen tijd had om haar huis babyproof te maken.”

Tja, ik geloof dat ze gelijk heeft. En dat is eigenlijk pas echt angstaanjagend!

maandag 3 december 2007

The Blue Ribbon

Een tijdje geleden vlogen we met het hele gezin naar Nederland. Met twee jonge kinderen een lange vliegreis maken is iets waar niemand naar uitziet. Zo had ik visioenen van verveelde, dreinende, huilende kinderen, met daarnaast totaal machteloze ouders (wij dus), geïrriteerde medepassagiers en (het ergste) keurig verzorgde, jonge stewardessen die “mee denken”. “Ach, gut, arme baby, heb jij honger dan?” Nee, ze heeft net gegeten, ze heeft geen honger. “Ach jongen, jij wil gewoon even slapen, toch?” Nee, dat heeft hij net gedaan en het ziet er niet naar uit dat hij het nog een keer gaat doen. In godsnaam: bemoei je er niet mee!!! Het is zo al erg genoeg.

Maar de werkelijkheid is altijd óf veel erger óf veel minder erg, maar in ieder geval anders dan je had verwacht. In dit geval hadden wij een New Yorkse moeder naast ons zitten met twee jonge kinderen. Precies dezelfde leeftijd als onze kinderen, eentje van 3 en een baby. Vanaf het moment dat we het vliegtuig binnenkwamen, begon ze te praten. Ze praatte met een zachte, zangerige stem waar een eindeloos geduld uit sprak.

Ten eerste praatte ze tegen haar baby, die daarbij een continue stroom van “age-appropriate toys” kreeg aangereikt. Speeltjes die precies goed zijn voor een baby van 3 maanden, omdat ze precies de juiste zintuigen prikkelen en zo de ontwikkeling van de jonge baby op cruciale punten aan- en bijsturen. Mijn baby speelde al een uur met haar handen, totdat de moeder één van haar talloze babyspeeltjes aanbood. “Thank you”, stamelde ik, terwijl ik me realiseerde dat ik eigenlijk geen speelgoed voor mijn baby had ingepakt. Het was een nachtvlucht en ik was er eigenlijk vanuit gegaan dat ze zou gaan slapen...

Als ze niet met haar baby praatte, dan was het met haar zoontje. “You see that other airplane over there? That one looks just like ours. And there they are loading the luggage that all the passengers just dropped off at the check in counter. Remember? The check in counter is where we just left our luggage. And in a couple of minutes we will first go super super super fast and then the airplane will take off and fly, high in the sky. Wow, that is supercool, isn’t it?” Daarna haalde ze een boek te voorschijn, heel toepasselijk: “At the airport” waar ze vervolgens uit ging voorlezen. Onderwijl haalde ze om de zoveel tijd weer een toepasselijk speeltje uit haar tas. De tas leek wel niet leeg te raken, gevuld met een onuitputtelijke hoeveelheid materiaal om de kinderen “engaged” te houden.

Mijn zoontje, J, hing aan haar lippen en zat half bij haar op schoot Dat had gedeeltelijk ook te maken met de biologisch en verantwoorde, maar blijkbaar toch smakelijke snacks, die ze om de vijf minuten uitdeelde. Telkens vroeg ze me of het goed was en ik knikte schaapachtig. Volledig geïntimideerd door dit vertoon van goed doordacht moederschap. Ik had nauwelijks eten meegenomen, wederom omdat ik me had ingesteld op een nachtvlucht met vooral veel slaap. Ik had nog geen enkele speciale uitleg gegeven over het vliegveld, behalve dat we in een vliegtuig naar Nederland gingen. Laat staan dat ik iets had uitgelegd over waar de koffers naar toe gaan, hoe dat allemaal in zijn werk gaat. Laat staan dat ik een boek had gekocht over het vliegveld. Wat een goed idee! In plaats daarvan had ik mijn tijd verdaan met stress over wat me te wachten stond met twee kinderen in het vliegtuig en met gepieker over of we nou wel of niet een portable dvd speler moesten aanschaffen voor J.

Mijn ontzag ging echter binnen een uur over in regelrechte irritatie. Ze bleef maar doorpraten en praten en praten, zelfs toen de kinderen wat mij betreft wel konden gaan slapen. Dan konden wij misschien nog even een film kijken. Zo hield ze ook onze J wakker met haar educatieve gezwam, totdat ik J in het Nederlands dwong om van plek met mij te wisselen, zodat hij niet meer door deze “über-mom” kon worden afgeleid.

Op Manhattan leeft onder veel moeders het idee dat het goed is voor kinderen om voortdurend te communiceren, idealiter met de moeder en anders met hun “caretaker” (lees: nanny). “Is my son/daughter engaged?”, is een veel gehoorde vraag van de moeder aan de nanny. Even niksen is geen optie. Communiceren is leren en leren is waar het allemaal om gaat om een stapje voor te zijn op de rest. Tijd is dus kostbaar. Een zwijgende moeder verdoet haar tijd en verliest een kostbare voorsprong op de andere moeders.

Na de wisseling van plaats lagen onze kinderen binnen vijf minuten te slapen. Heerlijk, even rust! Haar kinderen werden in slaap gepraat en gewiegd, maar wij hadden inmiddels onze koptelefoons op om de film te kunnen volgen en werden gelukkig even niet meer gestoord. Toen iedereen eindelijk lag te slapen kwam de stewardess melden dat er turbulentie was en dat we helaas de wiegjes voor de baby’s moesten inklappen. Even zag ik paniek in de ogen van de moeder: “I just got them to sleep” zei ze smekend, zichtbaar uitgeput. Gelukkig was de turbulentie niet hevig en kregen we gratie.

Toen een paar uur later iedereen wakker werd gemaakt voor ontbijt, pakte ze de draad meteen weer op met haar zoetsappige stemmetje. “Everybody needs to wake up now, because the plane will soon start its landing. And that means that the plane will go slower and slower and then go lower and lower, and that means that....” Aaaahhh! Vlak voor de landing nam ze nog even het afhalen van de bagage door. “All the suitcases will be put on the belt and then all the passengers can take them off the belt. Lot of people have suitcases and most suitcases are black” Waarop J schreeuwde: “We have a black suitcase!!” Ze vervolgde: “ Yes, we have a black suitcase too. But you know what? We put a blue ribbon on our suitcase, so we will always know which one is ours.” Op J’s vraag of wij ook een blue ribbon hadden, antwoordde ik dat wij helaas niet zo slim waren geweest. Wij zouden gewoon onze koffer moeten uitzoeken tussen al die andere zwarte koffers.

De mensen met kinderen verlaten altijd als laatste het vliegtuig. Waardoor ze ook het langste moeten wachten bij de douane en in New York “Immigration”. Maar ja. Je hebt al de zwaarste vlucht gehad, dit kan er ook nog wel bij. Samen met de moeder met de twee kinderen verlieten we dus als laatste het vliegtuig. Enthousiast schreef ze haar naam en adres op een papiertje, waarbij ik beleefd lachte, mijn nummer ook gaf en dacht: wij bellen elkaar nooit.

Een paar uur later zaten we al lang en breed in Amsterdam. De jetlag begon erin te hakken en ik vroeg me af in welke koffer ook alweer onze pyama’s zaten. Toen ik onze zwarte koffer openmaakte, zat ik onhandig te klooien met het slot. Tot ik nog een keer keek en schrok: De blue ribbon. Op onze koffer!

Die arme, georganiseerde moeder was vlak na ons bij de bagageband aangekomen en had daar slechts één zwarte koffer aangetroffen. Die van ons: zonder blue ribbon. Ik stelde me voor hoe ze daar stond: met een jetlag, twee kleine kinderen en de opdracht om ook hier weer verantwoord en verstandig op te reageren. Zonder haar bagage. Vastberaden om rustig te blijven en ondanks alles te blijven communiceren met haar kinderen. Ze had het natuurlijk moeten melden en moeten wachten en vervolgens was ze vertrokken zonder alle babyluiers, potjes, speeltjes, etc. Ik had extreem met haar te doen.

Mijn man ging naar het vliegveld om de koffer met de blue ribbon terug te brengen en onze koffer op te halen. Gelukkig heeft ze me nooit gebeld.

dinsdag 27 november 2007

Give Thanks

Afgelopen week was het hier Thanksgiving. Een fijn feest waar je ook als buitenlander gemakkelijk aan mee kunt doen. Je hoeft geen bepaalde religie aan te hangen en je hoeft geen US patriot te zijn. Eigenlijk hoef je alleen maar kalkoen te eten met familie, wat 92% van de Amerikanen dan ook doet. (Traditie is dat de president elk jaar een aantal kalkoenen gratie verleent. Deze kalkoenen ontsnappen aan de grote slachting en krijgen een luizenleventje op een of andere “farm” in Miami. Waarop een vriendin zei: “I wish our president would start doing that with some people!”)

Dus je krijgt vier dagen vrij om kalkoen te eten met familie? Nee, dat niet alleen natuurlijk. Met Thanksgiving is het tijd voor, de naam zegt het al, “give thanks”. Op school wordt de kinderen geleerd om na te denken waar ze allemaal dankbaar voor kunnen en moeten zijn. Een mooi gegeven, al word ik persoonlijk altijd een beetje moe van die Amerikaanse grijs gedraaide plaat: “I love my family, I love all my friends, I love my dog/cat, I love my little sister, I love my big brother”. En de ouders zich maar verkneukelen over hoe “cute” het allemaal niet is. (Het beeld van Amerikaanse kinderen is dat ze altijd blij zijn in hun volledig roze wereld. Tot de dag aanbreekt waarop ze met een geweer naar school gaan... Maar meer hierover volgende week)

Anyway: give thanks dus. Maar ook: give money! Met Thanksgiving is tevens het officiële “holiday season” aangebroken. Hoogtij voor de benefiet diners, benefiet concerten en alle andere vormen van liefdadigheid. De Amerikaanse overheid mag zuinig zijn met het uitdelen van geld aan goede doelen, maar Amerikanen in het particuliere circuit geven bakken met geld aan liefdadigheid (en doordat deze giften fiscaal aftrekbaar zijn, betaalt de Amerikaanse overheid daar uiteindelijk ook weer aan mee). Niet alleen gaat er via private giften veel geld naar arme, hongerige en zieke mensen; ook worden talloze musea, concertgebouwen, ziekenhuizen, universiteiten en scholen volledig gefinancierd door private giften.

Ik dacht dat het schoolgeld voor ons driejarig zoontje, dat gelijk staat aan een jaar studeren op een topuniversiteit, toch wel voldoende zou zijn om een goede school draaiende te houden. Niets blijkt minder waar. Vanaf de eerste week worden we bestookt met meer of minder directe verzoeken om mee te helpen aan “fundraising” voor de school. Allerlei giften en donaties worden van de ouders verwacht om de school een “topschool” te laten zijn. Het eerste verzoek kwam een paar weken geleden binnen. In het begeleidende, handgeschreven briefje (geschreven door een enthousiaste “volunteer mom”) werd duidelijk gemaakt dat $500 toch wel het minimum was voor deze bijdrage. Hoger mag natuurlijk altijd. Vanaf een bepaald bedrag wordt jouw naam speciaal vermeld in het blaadje van de school. Hoe hoger het bedrag dat je schenkt, hoe hoger de status. Bij een gift van $25,000 mag je als een soort erelid in de “Board of Trustees” van de school.

En zo werkt liefdadigheid dus ook. Liefdadigheid is heel persoonlijk. Niet alleen omdat Amerikanen zich persoonlijk verantwoordelijk voelen voor het leed in de wereld en het aanzien van hun scholen, ziekenhuizen en musea, maar ook omdat er een heel directe link is met macht en status. Niet alleen wil ik dat Central Park mooi blijft, maar nu ik zóveel geef, doe mij dan ook maar een gravure met mijn naam op een bankje in het park. Wel zo leuk voor het nageslacht. Of noem die ziekenhuisvleugel naar mij. Dan kan iedereen zien hoeveel goed ik heb gedaan. En als ik veel geef, word ik lekker uitgenodigd op allerlei fancy feestjes waar ik beroemde mensen kan ontmoeten. Sterker nog: door al mijn giften kan ik misschien zelf ook beroemd worden…

“A benefit is where you get to show off your new dress”, zegt de dertienjarige dochter van één van de hoofdpersonen in het boek “The Good Life” van Jay McInerney. In dit boek wordt de jetset van New York beschreven in de periode vlak na 11 september 2001. Ook hier wordt duidelijk wat een belangrijke rol liefdadigheid speelt in het verkrijgen en behouden van een bepaalde positie in de jetset. (recensie "The Good Life")

Maar is dit erg? Het geld stroomt uiteindelijk wel binnen en gaat naar goede doelen. Mensen worden zich bewust van de noden in de wereld en van hun eigen mogelijkheden om een verschil te maken. Dat is toch mooi?

Ja, aan de ene kant vind ik het mooi dat iedereen hier zo bewust bezig is met “Giving”, zowel van “thanks” als “money”.
Toch voel ik me er ook wat ongemakkelijk bij. Los van de vraag of het geld via de private giften wel altijd zo goed wordt besteed (hoe goed is het doel om de school een “topschool” te laten zijn, als je dit vergelijkt met het doel om de honger in Afrika te bestrijden?), heb ik zelf een ander beeld van liefdadigheid. Een beeld dat liefdadigheid moet zijn ingegeven door de wens om een ander te helpen en niet om je eigen positie te verbeteren. Dat het pas echt chique is om een enorme gift te doen, maar dan anoniem. Dat je beroemdheid niet kan kopen, maar moet verdienen door eigen prestaties. Maar misschien is dit wel heel ouderwets gedacht….

woensdag 21 november 2007

Thanksgiving

Helaas is er deze week geen post ivm de Thanksgiving Holiday. Wel staat er een nieuwe column van mij op www.elsevierjuridisch.nl

donderdag 15 november 2007

Employment at will

Vanaf deze week schrijf ik ook af en toe op de website van Elsevier Juridisch, www.elsevierjuridisch.nl

Voor iedereen die het leuk vindt om eens over een ander onderwerp te lezen: voor mijn column van deze week, ga naar employment at will

dinsdag 13 november 2007

Generation X

Iedere moeder kent wel die lichte (of minder lichte) wrijving met haar eigen moeder over de do’s en don’ts in de opvoeding van de kinderen. “Nee mam, het is NIET goed om een kind de hele nacht te laten brullen, zodat het leert wie de baas is in huis.” Of: “Nee, lollies geef ik NIET als beloning voor een goed rapport” Elke generatie heeft eigen ideeën over hoe kinderen moeten worden opgevoed en het enige dat we zeker weten is dat er over dertig jaar weer anders zal worden gedacht. Dan blijkt opeens uit onderzoek (want alles blijkt altijd uit onderzoek) dat we het nu helemaal verkeerd aanpakken met onze kinderen.

In de jaren negentig werd regelmatig gesproken over mijn generatie als “Generation X”. Het ging dan over twintigers zonder idealen die achter de beeldbuis gekluisterd nergens iets van vonden en met desinteresse en ironie de wereld beschouwden.

Onlangs las ik een boek waarin deze generatie (iedereen geboren ongeveer tussen 1965 en 1978) opnieuw uitgebreid werd beschreven. Het boek ging over marketing aan zeer jonge kinderen, uiteraard met name via marketing aan de ouders. Buy Buy Baby. Generation X heeft nu immers kinderen of begint kinderen te krijgen en daarom is deze groep van groot belang voor de marketing aan zeer jonge kinderen. Als marketeer kun je nooit te vroeg beginnen met consumenten aan je binden. “Cradle to grave marketing” heet dat, zo heb ik net geleerd. De Generation X ouders zijn de sleutel naar deze “cradle to grave marketing”. Vandaar dat marketeers sociologisch, antrolopologisch en andere wetenschappelijk onderzoek gebruiken of laten doen naar deze generatie. Interessant om eens te kijken wat dit onderzoek oplevert.

In Thomas’s boek lees ik:
“Marketers paint a portrait of childhood for that group, the first in which large numbers were raised in daycare (kinderdagverblijven). Forty percent were latchkey kids: those who were not in daycare brought house keys to school so they could open the doors to their empty homes while their parents were at work. And by 1980 one American child in six lived with a single parent – the mother in most cases. Some observers estimate that up to half of the families of Gen-X children divorced. The society in which Gen-X came of age didn’t inspire much hope…it was filled with “racial strife, homelessness, AIDS, fractured families and federal deficits. As a 2004 study of generational differences concluded, “Generation X went through its all-important, formative years as one of the least parented, least nurtured generations in US history….The one activity that united Gen-X children was watching TV”

Dat laatste geldt waarschijnlijk een stuk meer voor de US, maar toch klinkt een groot deel ook mij, opgegroeid in Nederland, bekend in de oren...

Later gaat het over de "Generation X" moeders:

“ Given the bleak portrait of their childhoods, one might expect Gen-X women to be numb and emotionally unavailable as mothers. In fact, the opposite is true. Because they did not have stability as children, marketers observe, stability means a great deal more to the Gen-X mothers now that they have their own families. Indeed, as a group, they do appear more stable than their mothers were: 70 percent are married. But a Gen-X mother is not a true traditionalist. According to market research, getting married is not as important to her as providing a stable household for her children; if she doesn’t meet the right person, she will either defer marriage of will choose to have children on her own”

“Marketers have also learned that Gen-X mothers’ top priority is spending as much time as possible with their kids. …Gen-X mothers do not share with Baby Boomer mothers the imperative to drive hard on the career track. According to WonderGroup’s survey research, 87 percent of Gen-X moms with kids of twelve and under said they would rather stay at home to raise their children than work at an office. If they can afford to, many do just that.”

Dus door massaal thuis te blijven met de kinderen probeert de generatie X moeder het eigen gemis aan huiselijkheid en gezinsleven te compenseren en haar kinderen alles te geven dat ze zelf heeft gemist…….Totdat zij daar dan weer in doordraaft en marketing research over dertig jaar aantoont dat het continu tijd doorbrengen met de kinderen deze nieuwe generatie heeft verstikt, waardoor die kinderen op hun beurt roepen: Kinderen moeten los van de moeder! Nooit meer "Intensive Mothering"! Waarna de moeder van deze nieuwe generatie dit zal proberen te compenseren en haar best zal doen om haar kinderen alles te geven dat ze zelf heeft gemist.

dinsdag 6 november 2007

Let go

J, mijn zoontje, is in september begonnen op school. Hij had het er in het begin moeilijk mee. Na school was hij nukkig, boos en uit zijn humeur. Na een tijdje kwam het hoge woord eruit. (of eigenlijk 1 van de hoge woorden) De jongetjes wilden niet met hem spelen. Ze speelden met power rangers en J wist niets van power rangers. In de winkel stond ik die middag met zo’n power ranger in mijn hand, een soort robot met een wapen. Kopen? Ik wil niet dat hij buiten de boot valt door een over-macrobiotische moeder die zijn weg naar populariteit in de klas afsnijdt. Aan de andere kant vind ik zo’n robot met een pistool wel wat gewelddadig voor een jongetje van drie en een half. Toch niet gedaan, hoewel ik zeker weet dat ik binnen korte tijd overstag ga. We hebben het er wel over gehad. Hoe hij andere spelletjes zou kunnen voorstellen en dat niet iedereen altijd met je wil spelen en dat dit soms een rotgevoel is. Maar dat hij zelf misschien ook niet altijd met iedereen wil spelen.

Mijn dochtertje T is nog een baby en is deze maand begonnen met drie dagen per week crèche. Als ik wegga, biggelen de tranen over haar wangen en als ik terug kom zegt de leidster: “I think she missed you very much today” Codetaal voor: “She has been crying all day”. Moeilijk, maar het is ook wel weer een eer als het huilen op miraculeuze wijze ophoudt als ik haar optil. Met een klein diertje tegen me aan loop ik naar buiten. Onbeschrijflijk lief.

Wat wil ik ze graag beschermen tegen de wereld. Ik wil de jongetjes in J’s klas bij hun kraag oppakken en ze dwingen om met de liefste jongen van de wereld te gaan spelen (En waarom niet? Dat is toch niet zo moeilijk?). Ik wil het uitschreeuwen tegen de leidsters waarom J nog steeds geen “helper of the day” is geworden, terwijl hij daar al zo lang (10 dagen) op wacht. Ik wil alle moeders en kindjes die J niet uitnodigen op een verjaardag door elkaar rammelen en uitschelden. Ik wil dat iedereen zijn tekeningen mooi vindt.

Ik wil niet dat T op de crèche in een bedje ligt waar ze niet goed kan slapen, of erger nog in een wipstoeltje in slaap valt tussen al het gedruis. Ik wil dat ze de hele dag wordt geknuffeld door de liefste leidster, die uiteraard nooit ziek mag zijn en geen vakantiedagen mag hebben. Ik wil dat nooit een leidster denkt: “daar heb je die huilbaby weer” (maar dat lijkt me ook sterk…) Ik wil dat niemand haar knuffeldoek vergeet of haar speentje.

Iemand zei laatst tegen mij: “It is the hardest thing with children. To let go” En het begint al zo vroeg. De behoefte om je kinderen te beschermen is zo’n intense oerdrang dat het moeilijk is om uit te besteden, omdat je weet dat anderen die oerdrang nooit zullen voelen met jouw kinderen.

De discussie in Nederland over thuisblijfmoeders en parttime werkende moeders wordt zo eendimensionaal en moreel veroordelend gevoerd. Het gaat over de cijfertjes en een sociale plicht om mee te helpen de vergrijzing op te vangen en vrouwen aan de top te krijgen. Natuurlijk wil ik dat vrouwen alle kansen krijgen en dat ze geen strobreed in de weg wordt gelegd om aan de top te komen. Maar de realiteit met kinderen is zoveel meer genuanceerd. Het is het gevecht tussen de oerdrang tot bescherming en de behoefte aan een carrière en dat blijft altijd een wankele balans die bovendien voor iedereen anders is. Deze struggle zou een plek moeten krijgen in de discussie.

Ik geloof dat het goed is voor ouders en ook voor hun kinderen om af en toe de zorg uit te besteden. Maar voor iedereen heeft dit “af en toe” een andere betekenis en ik ken niemand waarbij dat helemaal en altijd van een leien dakje gaat, welke keuze er ook is gemaakt. Omdat dit het moeilijkst is wat er bestaat: To let go.

dinsdag 30 oktober 2007

Daddy, look at me!

Al dat gepraat over Manhattan mommy’s. Hoe zit het eigenlijk met de Mahattan-daddy’s? Tja, daar zit het eigenlijk niet mee.
Vaders zie je hier in het kindercircuit maar weinig rondlopen. In 1965 besteedden Amerikaanse vaders gemiddeld 2,5 uur per week aan de zorg voor hun kinderen. Volgens een onderzoek van de universiteit van Maryland was dat in 2003 gestegen naar 7 uur per week. (artikel newsweek en artikel washington post)

In het weekend in Central Park kun je zien hoe die 7 uur worden ingevuld. Er zijn grofweg twee gedaantes waarin je de daddy’s dan ziet: de verveelde, onbetaalde oppas of de sportcoach.

De eerste variant zie je op zaterdagochtend als de speeltuinen opeens ook door vaders worden bezocht. Sommige vaders spelen echt heel leuk met hun kinderen, dat is waar. Maar het overgrote deel van de vaders zit achter de krant of met een blackberry in de hand zichtbaar te balen als de kinderen ook maar iets van aandacht vragen. “Daddy, daddy, look at me!!” Papa probeert de New York Times te lezen! Hij is hier duidelijk heen gestuurd door “mommy” die een paar uurtjes “me-time” heeft bedongen, waarbij ze stiekem hoopt dat daddy ook een beetje “connect” met zijn kinderen.

Maar daddy heeft hard gewerkt. In New York worden lange en intensieve werkdagen gemaakt. Alles gaat snel en moet gisteren af. En daar zit hij dan opeens in de speeltuin. Van de fast lane naar de snail trail. Opeens in een andere wereld waar hij eigenlijk het liefst weg wil. Hij kan er niet veel aan doen. Of toch? Die desinteresse is niet alleen ingegeven door de werkdruk op Manhattan, maar heeft ook te maken met de machocultuur die hier nog sterk heerst. In een speeltuin zitten met je kinderen is in een machocultuur niet echt manlijk en dus ongemakkelijk.

De andere variant is de sportcoach. Sport is één van de weinige vormen waarin vaders en zoons in een machocultuur contact met elkaar kunnen hebben. En dus wordt Central Park in het weekend gevuld met vaders die een vorm van sport beoefenen met hun zoon. Vaak is dit sporten van vader en zoon serieuze sport, ook voor daddy. Dit betekent dat zoonlief heel hard moet rennen om vader bij te houden. Het betekent dat er luid wordt aangemoedigd: “Come on buddy, you can do it!” Teleurstelling, frustratie of pijn komen niet voor in het verhaal.
Van de week zagen we een jongetje van zijn fiets vallen op straat. Eng, want vlak naast een auto. Het jongetje lag te huilen op straat en omstanders keken bezorgd of het wel goed ging en wie er bij het jongetje hoorde. Daar kwam de vader aangereden, in een sportoutfit en op zijn skeelers. Hij lachte alleen maar. “Come on, buddy, get up! Get up!” Een gezellige zondagmiddag samen sporten.

Misschien zat ik in Amsterdam wel in een opvallend progressieve cirkel, maar er waren een hoop vaders die luiers verschoonden en spelletjes speelden. Vaders verdiepten zich ook in de psyche van kinderen; waren soms bezorgd over hoe het met hun kinderen ging. Hier lijkt het soms alsof ik terugga in de tijd. En dat in de meest Europese, meest progressieve stad van Amerika.

Het is jammer dat al die “buddy’s” in de toekomst waarschijnlijk moeite zullen hebben met het uiten van emoties en dezelfde ongeïnteresseerde of fanatieke vaders zullen worden.

In “Raising Cain, protecting the emotional life of boys”, concluderen Kindlon en Thompson, twee beroemde kinderpsychologen van Harvard, dat vaders die een intensieve en emotionele band met hun zonen hebben, veruit in de minderheid zijn in dit land. Jongens worden opgevoed tot emotionele analfabeten, niet alleen door hun vaders, maar ook door hun moeders, aldus Kindlon en Thompson. Dit emotionele analfabetisme leidt tot grote problemen in de sfeer van alcohol, drugs en geweld. Bovendien wordt het gebrek aan emotionele opvoeding vaak gelegitimeerd door biologische argumenten. Alles ligt aan de testosteron: “boys will be boys!”. Kindlon en Thompson zeggen hierover: “Research provides no evidence of an association between testosterone and agressive behavior”

Naast het emotionele analfabetisme, veroorzaakt door aanwezige vaders (en moeders) komt nog het feit dat meer dan een derde van de kinderen in de VS zonder vader leeft en de helft van alle kinderen meemaakt dat de vader afwezig is op een bepaald moment in het leven. Bill Clinton noemde de afwezigheid van vaders in 1998 al “the single biggest social probleem in the United States”. Het ziet er niet naar uit dat de situatie veel beter is geworden.

Dit weekend waren we in het Museum of Natural History waar we in het planetarium de space show “Cosmic Collisions” bekeken. Een jongetje zat op schoot bij zijn vader. Bij de eerste grote klap van een “cosmic collission” trok de vader het jongetje dicht tegen zich aan en zei hem dat het best een beetje eng was. Het jongetje beaamde dat volmondig. Gelukkig, misschien één “buddy” minder.

dinsdag 23 oktober 2007

Lost in Translation

Nederlanders kunnen maar moeilijk omgaan met de taal van Amerikanen. OK, Amerikanen spreken Engels en de meeste Nederlanders spreken dat wel een beetje. Maar Nederlanders vinden alles zo overdreven. Waarom wordt alles zo uitvergroot? Gaat alles keer tien?

Het probleem zit hem in de vertaling. Eigenlijk zouden niet alleen de woorden moeten worden vertaald, maar ook de bedoeling. Pas dan snap je wat er echt wordt gezegd. Een voorbeeld van een gesprekje op straat:

“Oh My God, is that you? How GREAT to see you! You look AMAZING!!!
“Thank you, how ARE you?”
“I am doing great. How about you?”
“Good, good. I just LOVE this dress you are wearing”
“Thank you. I got it at X, they also have this absolutely fabulous dress from designer Y, it is really to DIE for. You should take a look, if you have some time”

Dit gesprekje zou in Nederland zo vertaald kunnen worden:
“He hoi, tijd niet gezien”
“Inderdaad, alles goed?
“Ja hoor, zijn gangetje. Bij jou?”
“Prima, leuke jurk trouwens”
“Ja, wel geinig he? Uitverkoopje bij X. Had helemaal niets meer voor de herfst, dus moest echt iets nieuws.”

Een Amerikaanse vroeg mij ooit waarom Europeanen toch zo somber zijn. Op "how are you?", zeggen Europeanen bijvoorbeeld "So, so" of "Could be better". Terwijl zij met "how are you" gewoon "hallo" bedoelt en niet een werkelijk antwoord verwacht. Waarop ik haar uitlegde dat bijvoorbeeld "So, so" niet altijd een teken van depressie hoeft te zijn, maar ook kan betekenen dat het toevallig vandaag gewoon even een beetje tegen zit. Hier in New York is het standaard antwoord op "how are you" "good" of "great", ook als je hoge koorts hebt of je poes net is overleden.

Om hier te kunnen overleven, is het belangrijk om goed te luisteren. Dus ook goed te letten op de signalen dat iets niet helemaal GREAT is. “I would feel a little bit uncomfortable doing that” betekent dat iemand iets ECHT niet wil doen. “We are not entirely sure if this would be the right approach”. Dat gaat dus niet door!

Als je hier een tijdje woont, raak je gewend en ook een beetje gehecht aan deze taal. Toen ik een paar jaar geleden de overstap terug maakte van mijn werk als advocaat in New York naar Amsterdam, schrok ik regelmatig van de taal van collega’s of cliënten. Op mijn mailtje kreeg ik een afwezigheidsassistent: “ik ben de komende maand op vakantie in Frankrijk. DOEHOEI!” (Ok, ik geef toe, dit was bij de gemeente Amsterdam) Of ik kreeg een reactie als: “Sanne, ik ben het hier NIET mee eens. Zie mijn opmerkingen in rood”. Terwijl ik in New York gewend was aan mailtjes in de trand van: ' This looks great. Thank you for your draft. However, I have a couple of suggested revisions. Hope you find them acceptable." Dit kon overigens net zo goed betekenen dat je niets had in te brengen en dat je de wijzigingen sowieso zou moeten accepteren.

In Nederland waren de mailtjes op het werk soms ronduit bot en onaardig, maar kon je in een gesprek wel sneller tot de kern doordringen. In New York zorgt de aardige taal voor een soepele omgang, maar is het soms moeilijk om te zeggen waar het op staat. Om hier mee om te gaan is een letterlijke vertaling niet voldoende. Zonder culturele vertaling blijven Amerikanen zich verbazen over de sombere Eureopeanen en blijven Europeanen maar denken: "Waarom zijn die Amerikanen toch altijd zo overdreven?"

dinsdag 16 oktober 2007

Teach carefully

Laatst besloot ik om eens een echt huiselijke middag met mijn twee kinderen te hebben. Om die huiselijkheid vorm te geven zou ik samen met J (3 en een half) gaan koken, terwijl T (8 maanden) lekker zou liggen te slapen. Pasta met gehaktballetjes. Ik geef toe, de keuze zelf is wat ongeïnspireerd, maar let op het educatieve element. Net zoals Jamie Oliver moeiteloos met zijn kinderen culinair bezig is, zou ik J betrekken bij het koken, waarvan hij dan zou leren, beter zou gaan eten (hij heeft het immers zelf gemaakt) en vooral zouden we enorm veel plezier hebben samen. “Kids LOVE to help out in the kitchen!!”

Ja, leuk vindt hij het wel. Hij mag gehakt kneden, tomaten in stukjes snijden en kruiden knippen. Wel moet je op je hoede zijn dat hij zich niet snijdt met dat prachtige, scherpe koksmes, dat hij geen rauw vlees in zijn mond stopt en dat hij toch echt weg moet blijven van het vuur. We zijn nog maar net begonnen, of T begint te huilen, terwijl het plan was dat zij het komende uur zou slapen. J moet in de huiskamer wachten tot ik haar heb verschoond, maar loopt voortdurend richting de keuken, waar inmiddels een pan met uien op het vuur staat. “NIET naar de keuken gaan”, roep ik van achter de commode (en waarom zijn net nu de doekjes op?). T gaat terug naar bed en J kan weer verder met leren over eten en hoe je dat zelf maakt en hoe leuk dat is. Hij wil eigenlijk alleen maar met het koksmes en niet met het botte peutermesje van Nijntje. Ik begrijp hem wel, want het mesje snijdt voor geen meter. Terwijl ik hem probeer uit te leggen dat het koksmes voor grote mensen is, klinkt weer gehuil uit de slaapkamer. Snel ren ik heen en weer om speen te geven en we zijn weer terug bij de gehaktballen en de quality time. Maar als we de balletjes in de pan hebben gedaan, klinkt weer gehuil, inmiddels meer gebrul, uit de slaapkamer. Daar gaat T weer; er is geen ontkomen meer aan. Ik moet haar uit bed halen. Ze slaat met haar armpjes op de commode. “Mam, ik wil niet dat geluid” is J’s commentaar op het gehuil van zijn zusje. En daar rent hij weer naar de keuken. Met T op mijn arm loop ik achter hem aan. NIET bij die hete pan. NIET met het mes. Dan gaat de telefoon. Ik moet opnemen, want het gaat over een belangrijke doktersafspraak. T blijft doorhuilen en terwijl ik probeer om de doktersassistente te verstaan, trekt J huilend aan mijn arm: “Mam, ik heb in mijn broek geplast!”

Op dit soort momenten gebeuren er altijd twee dingen. Ten eerste besluit ik om dezelfde avond vacaturesites te bekijken voor een nieuwe baan, die minstens fulltime moet zijn. Ten tweede moet ik altijd onwillekeurig denken aan een spotje van PBS (Public Broadcasting Services) waar een moeder in een vergelijkbare situatie op het punt staat om het uit te gillen: “Stop the noise!”. Dan bevriest het beeld en klinkt een stem: “ Will she lose it, or will she get a grip? After all, kids learn how to handle stress from you”. Hier in New York zie ik dergelijke spotjes en billboards vaak. “Stay close” is het advies als je kind een driftaanval heeft. Of “Talk to your child”. Prachtig vind ik de advertentie waar een klein meisje in de auto zit. Daarbij staat: ”Everytime you scream at a driver, she learns a lesson”. Het onderschrift zegt: ”You are always teaching. Teach carefully”. (adults and children together against violence) Misschien ligt het voor de hand, maar ik denk dat deze boodschap aan de meeste ouders, inclusief mijzelf, wel besteed is.

Hoe zinvol is het als de overheid of non-profit organisaties ouders in de media bestoken met goed bedoelde opvoedadviezen? Het heeft iets bevoogdends om ouders telkens zo aan te spreken. Mag ik niet zelf bepalen hoe ik mijn kinderen opvoed? En dat in een land als Amerika waar het individu toch koning is. Bovendien: heeft iedereen niet andere ideeën over opvoeding?

Bij mij werken de adviezen in ieder geval wel. Als ik op het punt sta om echt een keer in woede uit te barsen, denk ik toch even aan die ene reclame. “You are always teaching. Teach carefully” En realiseer ik me dat dit het mooiste en ook het zwaarste is van kinderen opvoeden: het goede voorbeeld geven.
Je altijd realiseren dat je kinderen er niet op uit zijn om je het leven zuur te maken en dat jij hun held bent (voorlopig dan nog even…).

Vaak vraag ik me af hoe dat gaat met ouders in de South Bronx of andere achterstandsbuurten die niet alleen de gewone stress hebben van verschillende kinderen (en ouders) met conflicerende behoeften, maar ook ernstige stress over een mogelijke uithuiszetting, verlies van een baan, geen geld voor eten, kleren, luiers etc. Als ik al af en toe met mijn handen in het haar zit, hoe moet het onder die omstandigheden zijn? Met een zekere regelmaat lees ik een afschuwelijk bericht in de krant over huiselijk geweld tegen kinderen. Helaas blijkt uit onderzoek dat het meeste geweld tegen kinderen voorkomt in de huiselijke sfeer. Misschien dat in dergelijke gevallen het opvoedingsadvies op televisie een druppel op een gloeiende plaat is, maar misschien dat de boodschap bij één iemand op dat moment net even het verschil maakt. Dat een vader of moeder misschien hulp gaat zoeken in plaats van doordraait.

Ik besluit in ieder geval:”Get a grip”. Ik vertel de doktersassistente dat ik haar helaas niet kan verstaan en haar later even zal moeten terugbellen. En ga daarna rustig J verschonen en T troosten. De reclame heeft weer eens gewerkt. Maar die vacaturesite moet ik vanavond echt gaan bekijken!

dinsdag 9 oktober 2007

Mommy Makeover

Een vriendin hier in New York is een trainingsgroep begonnen voor moeders die weer fit willen worden na de geboorte van hun kinderen. (mom in balance) Dus sta ik elke maandagavond (OK, misschien niet ELKE maandagavond…) in Central Park te genieten van het uitzicht, terwijl ik push ups en crunches doe. Vooralsnog geen six pack op mijn buik, maar toch een goed begin. Toch schijnt het moeilijk te zijn om weer helemaal je oude figuur terug te krijgen, zeker na de geboorte van je tweede kind. Iedereen kent die verhalen wel: de zwangerschapskilo’s gaan er niet af, heupen blijven breder en…waar zijn eigenlijk mijn borsten gebleven?

Maar niet getreurd. Daarvoor hebben we tegenwoordig de “mommy job”. Ik heb het hier niet over het gesleep met peuters, hoewel dit goed kan zijn voor de armspieren. Nee: ik heb het over plastische chirurgie. De mommy job bestaat uit een pakket dat in één keer afrekent met alle postzwangerschap klachten: een “tummy tuck” (weghalen buikvet), een borstlift met of zonder borstvergroting en liposuctie. Afgelopen week had de New York Times hierover een artikel. mommy job NYT Het schijnt dat steeds meer moeders hier kiezen voor deze “mommy makeover”. Tussen de $10,000 en $30,000 kost het; voor Europeanen gunstig met de huidige koers van de Euro!

In de Verenigde Staten wordt waarschijnlijk een stuk meer cosmetisch geopereerd dan in Nederland. Toch zijn in Nederland de programma’s over makeovers en dergelijke ook enorm populair. Somber word ik van dit soort programma’s en van plastische chirurgie in het algemeen. Eerder dit jaar maakte Sunny Bergman de opzienbarende documentaire “Beperkt Houdbaar” over de cosmetische industrie. (beperkt houdbaar) Gelukkig dat er mensen zijn als Sunny Bergman die proberen te vechten tegen het negatieve zelfbeeld dat vrouwen krijgen opgelegd via de dagelijkse stroom van reclame, billboards, glossy’s, etc. De hele dag door worden vrouwen geconfronteerd met een vrouwbeeld dat ver verwijderd is van elke realiteit. Logisch dat het zelfbeeld van vrouwen zo laag is. Aan de schoonheidseisen van deze tijd kan vrijwel niemand voldoen.

De vraag is wat we kunnen doen om de beeldvorming van vrouwen te veranderen en ervoor te zorgen dat vrouwen een positiever zelfbeeld krijgen. Sunny Bergman heeft met haar documentaire in ieder geval de discussie in Nederland aangewakkerd. Een goed begin.

Eén van haar oplossingen is het voeren van een juridische procedure tegen de schoonheidsindustrie. Omdat het lastig is om een procedure te voeren tegen het negatieve zelfbeeld van vrouwen, concentreert een dergelijke procedure zich op misleidende reclame van cosmetische bedrijven. Ik snap wel dat je iets moet doen om de aandacht te trekken, maar het blijft natuurlijk wel een beetje raar. Je klaagt dat de cosmetische industrie niet doet wat ze belooft: dat de crème die je koopt je niet 10 jaar jonger maakt, zoals in de reclame wordt verteld. Terwijl je eigenlijk vindt dat ze het überhaupt niet hadden moeten beloven, omdat ze daarmee bijdragen aan het idee dát je er 10 jaar jonger uit zou moeten zien. Een dergelijke procedure kaart dus niet het werkelijke probleem aan en is dan ook wat mij betreft niet erg zinnig.

Wél zinnig zijn de verschillende beleidsvoorstellen die naar aanleiding van de film zijn gedaan. Zo denk ik dat betere regulering van chirurgische ingrepen, meer aandacht voor media-educatie en duidelijker invulling van seksuele vorming in het curriculum van scholen, daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een positiever zelfbeeld van vrouwen en meisjes.(voor meer info beleidsvoorstellen)

Uiteindelijk is het een vraag van verantwoordelijkheid. Moeten we de schoonheidsindustrie aanklagen en verantwoordelijk maken voor de onvrede over ons uiterlijk? Of moeten we misschien zelf proberen niet mee te doen aan het gevecht tegen zwangerschapsvet, rimpels en overhangende oogleden? Per slot van rekening is het een kwestie van vraag en aanbod. Zo lang wij verjongende crèmes blijven kopen, worden ze gemaakt en verkocht én wordt er reclame voor gemaakt. Aan de andere kant leven we in een beeldcultuur waar we elke dag met zóveel ideaalbeelden worden geconfronteerd dat het misschien wel erg moeilijk is om die beelden te negeren. No where to run, no where to hide.

Wat we in ieder geval kunnen doen is proberen onze dochters op te voeden met een positief zelfbeeld, daarbij ondersteund door overheidsbeleid zoals dit naar aanleiding van de film in Nederland is voorgesteld. We kunnen aan onze dochters uitleggen dat foto’s van modellen gefotoshopt zijn en niet echt. Dat het belangrijk is om gezond te eten, maar dat de broodmagere fotomodellen waarschijnlijk niet gezond eten. Dat je uiteindelijk gelukkig wil worden van wat je doet in je leven en niet alleen van hoe je eruit ziet. Dat interessante en leuke mannen geen gefotoshopte nepmeisjes willen, maar echte vrouwen (en dan maar hopen dat dit ook echt zo is!) Ik raad iedereen aan naar deze korte spot te kijken en je dan te realiseren welke beelden onze dochters elke dag zien en hoe ze hierdoor kunnen worden beïnvloed. onslaught

Mijn dochter is nog maar acht maanden. Ze lacht de hele dag, dus de beelden die zij binnen krijgt zijn waarschijnlijk tot nu toe allemaal vrolijk. Het idee dat zij op een gegeven moment ontevreden zou zijn over haar uiterlijk lijkt te idioot voor woorden. Maar als ze verder opgroeit in New York (en ook in Nederland, hoewel misschien in mindere mate), dan is dat helemaal niet ondenkbaar. Ouders kunnen niet álle beelden blokkeren waar hun dochters aan worden blootgesteld, maar we kunnen in ieder geval proberen het goede voorbeeld te geven. Dus geen "mommy job" voor mij, al was het maar om aan mijn dochter te laten zien dat moeder worden betekent dat een vrouwenlichaam verandert en dat dit prima is. Ik heb er per slot van rekening haar voor terug gekregen!

dinsdag 2 oktober 2007

Say Please!

Boodschappen doen in onze supermarkt “Fairway” is een ultieme oefening in beheersing. Stel je Albert Hein voor op zaterdagmiddag, alleen dan zijn de gangetjes twee keer zo smal, lopen er tien keer zoveel mensen, waarbij de meeste mensen vergezeld gaan van kinderwagen, rollator of speciaal bejaardenboodschappenkarretje. Iedereen loopt dezelfde route in hetzelfde tempo. Je kan dus nooit even snel doorlopen. Aan de andere kant is er ook geen tijd voor twijfel, wat voor mij eigenlijk de continue gemoedstoestand is in elke supermarkt. (ja ja, ik moet lijstjes maken en “mealplans”, maar daar heb ik geen ZIN in) En o wee, als je iets vergeten bent. Je kan eigenlijk niet terug, want iedereen loopt die vaste route en er is geen ruimte voor twee richtingverkeer.

Ik weet zeker dat in Nederland voortdurend serieuze ruzie uit zou breken. In ieder geval zou iedereen zuchten en steunen, boos kijken en klagen dat het toch te gek voor woorden is, dat het zo langer niet kan, etc..
Zo niet de New Yorkers in Fairway. De New Yorker in Fairway vindt het zeker ook niet leuk, maar glimlacht voortdurend naar de andere bezoekers om te bevestigen: “Wat is het toch vreselijk, ik vind het ook vreselijk, jij ook, toch? We are in this together” En om zich een weg te banen door de smalle gangetjes zegt de New Yorker elke minuut: ”Excuse me, Excuse me”. Iedereen heeft het moeilijk, iedereen probeert rustig adem te halen, maar niemand krijgt ruzie en niemand zucht of steunt of wordt boos.

In de speeltuin zie je hetzelfde. Daar leggen de ouders en de nanny’s het uit aan de kinderen. “Say excuse me” als je voorbij een kleiner kindje wil gaan op het klimrek. “Wait your turn” op de glijbaan. “Say thank you” tegen het jongetje van wie je een schep mag lenen in de zandbak. “Take turns” bij het spelen met de bal.
In Amsterdam stond mijn zoontje soms eindeloos te wachten bij de glijbaan; hij kwam simpelweg niet aan de buurt, want er waren grotere kinderen. Hier zou dat nooit voorkomen. “Now let the little boy take his turn!”

Het bijbrengen van manieren is hier een belangrijk onderdeel van de opvoeding. Nu het schooljaar weer is begonnen zie je overal boekjes liggen over manieren. “Manners and why they matter” of “Speak politely” of “Say Please!”. Allemaal boekjes om kinderen manieren of etiquette aan te leren. Op school wordt er ook veel aandacht aan besteed. Er is zelfs een aparte website waar ouders pakketten kunnen bestellen om te helpen bij het aanleren van manieren. Manners matter

Ik pluk daar dagelijks de vruchten van. Als ik tegen mijn buurmeisje van 3 zeg: “I like your dress”, antwoordt ze: “Thank you” Maar ook de man die de deur voor me openhoudt als ik sta te hannisen met mijn kinderwagen en een zware winkeldeur. De metrorijders die allemaal op stonden toen ze zagen dat ik zwanger was. Alle mensen op straat die iets aardigs zeggen over je kinderen. Het maakt het leven in het openbaar een stuk prettiger. Nederlanders hebben altijd hun mond vol over de zogenaamde oppervlakkigheid van Amerikanen. Dit soort manieren zou alleen maar aangeleerd en niet gemeend zijn. Het maakt me niets uit. Ik vind het heerlijk dat het is aangeleerd. En het grappige is dat het aanstekelijk is ook. Je wordt dus zelf ook steeds aardiger en behulpzamer en je humeur wordt er beter van.

Misschien vinden dit soort boekjes in Nederland ook wel gretig aftrek of wordt er wel veel aandacht besteed aan goede manieren (daar heb ik geen zicht op), maar ik heb er zelf nooit veel van gemerkt. Als ik kijk naar de gemiddelde omgangsvormen in een Amsterdamse supermarkt, bioscoop, restaurant of andere openbare gelegenheid, dan denk ik dat in ieder geval de inhoud nooit helemaal is overgekomen. “Fatsoen moet je doen”, was een slogan van Balkenende waar iedereen eigenlijk wat lacherig over deed. Maar het klopt wel. Het is alleen wel moeilijk om te doen als je het nooit hebt geleerd. Dus ik zou zeggen: “Fatsoen moet je leren”.

woensdag 26 september 2007

Preschool Panic

Afgelopen week zag ik op de school van mijn zoontje een groepje nieuwe ouders staan. Ze stonden te wachten om te worden rondgeleid door de eventuele nieuwe school van hun tweejarige peuter. Voor ouders in New York een reden voor enorme onrust: “The Preschool Application Process”. Iedereen begrijpt het als je in deze periode even geen tijd hebt voor anderen, als je een keertje iemand afsnauwt of uitslag in je nek hebt. Mijn buurvrouw vroeg me vorig jaar in de lift of ik ook slapeloze nachten had van het “preschool application process”. Bij het Jewish Community Center in onze buurt kon je vorig jaar zelfs een workshop volgen: “How to deal with the stress of the preschool application process?” Ik had geen idee waar iedereen het over had. De preschool application process gaat toch over het uitzoeken van een peuterspeelzaaltje voor je peuter? Wat heb ik gemist? Wat is hier aan de hand?

In New York begint de leerplicht met vijf jaar, maar vóór die tijd gaan de meeste kinderen vanaf twee of drie jaar oud naar een preschool. Deze scholen zijn per definitie privé, omdat de leerplicht pas later begint. Een soort kruising tussen een peuterspeelzaal en het begin van een kleuterschool dus. Logisch dat je daar even een kijkje neemt voordat je kind er naar toe gaat. Maar hier gaat het niet alleen om een kijkje nemen…

Op dit moment is in New York een babyboom gaande en zijn er een beperkt aantal plekken voor een steeds groter wordend aantal kinderen. De preschools kunnen dus selectief zijn. En dat zijn ze ook. Nu het lastig is om te bepalen of een peuter van twee een genie is of een nitwit, wordt voor het gemak maar even afgegaan op de positie van de ouders: hun baan, hun maatschappelijke status, hun financiële middelen (niet onbelangrijk nu het schoolgeld voor deze scholen varieert tussen de 12.00$ en 25.000$ per jaar per kind voor meestal een paar uur per dag). Zo vertelde een andere buurvrouw mij dat zij de inschrijvingen voor haar kind nog een jaartje uitstelde. Ze was bezig met een opleiding en verwachtte binnen een jaar een betere baan te krijgen. Op deze manier hoopte ze haar kansen op een plek voor haar dochter op één van de beste preschools te verhogen. Voor ons was het relatief makkelijk. Onze kansen waren enorm verhoogd, omdat wij uit Europa komen, een andere taal spreken en dus bijna per definitie kosmopoliet, exotisch en interessant zijn.

Doordat de scholen selectief zijn, moeten ouders hun best doen om een goede indruk te maken tijdens de parent tour. Daarna moeten ze verschillende keren slijmerig opbellen om te zeggen dat ze de school FANTASTIC vinden, brieven schrijven om aan te geven dat deze school echt hun eerste keuze is, de zogenaamde “first choice letter”. En deze brief vervolgens aan tenminste 10 scholen sturen, want je kan geen risico nemen. Tja, en dan is het uiteindelijk natuurlijk maar hopen dat de kleine peuter geen driftaanval krijgt tijdens zijn “interview”, dat uiteraard altijd gepland is tijdens zijn slaapuurtje.

Maar wat zijn de beste preschools en waarom is het zo belangrijk dat je kind daar terecht komt?
De meest prestigieuze preschools, die hier de “elite schools” worden genoemd, zijn in de regel de meest selectieve preschools. De preschools waar de meeste kinderen worden afgewezen dus. Dat hoeft niets te zeggen over de kwaliteit, al is er op deze scholen vaak wel veel geld, waardoor je natuurlijk meer kan doen als school. Sommige preschools, met name aan de Upper East Side, nemen alleen kinderen uit die buurt aan waardoor vanzelf alleen zeer rijke kinderen op de school komen. Maar de beste preschools zijn vooral de preschools die de kansen op een goede vervolgschool weer verhogen. En daar zit hem de kneep. Op websites en in brochures van de preschools staat altijd een lijst met de scholen waar de alumni (ja, de vijfjarige alumni inderdaad!) na de preschool naar toe zijn gegaan. De juiste preschool verhoogt weer de kans op een plek op de juiste vervolgschool, juiste middelbare school en uiteindelijk de juiste universiteit.

De juiste universiteit is voor ouders uiteindelijk de ultieme manier om hun eigen bevoorrechte positie door te geven aan hun kinderen. Mitchell Stevens, professor aan New York University, schrijft in zijn net nieuw verschenen boek “Creating a Class, College admissions and the Education of Elites”:
“My research suggests that one profound result of higher education’s expansion has been the entrenchment of a complicated, publicly palatable, and elaborately costly machinery through which wealthy parents hand privilege down to their children.”

Het klaarstomen voor de universiteit begint dus in feite al bij het kiezen van de juiste preschool. Door de juiste preschool te kiezen, start een keten van juiste scholen. Ook meer algemeen wordt overigens de opvoeding van kinderen indirect bepaald door de eisen die universiteiten stellen aan studenten. Stevens:
“The rise of the credential society has been accomplished by a value system in which the terms of college admissions are also the goals of ideal child rearing and the standard of youthful accomplishment in American popular culture. These goals and standards are most explicitly depicted in the attributes elite colleges say they are looking for in applicants: measurable academic and athletic ability, demonstrated artistic accomplishment, and formally recognized philanthropic service.”

Het gaat niet alleen om de juiste preschool, maar ook om goede bijlesleraren, horen bij de beste 10% van de klas, het stimuleren van de juiste buitenschoolse activiteiten: sport, vrijwilligerswerk, kunst, muziek etc. Zoals ik vorige week beschreef (zie hieronder “Perfect Madness”) zie je deze druk op kinderen al heel vroeg in de ontwikkeling. Zodra de ontwikkeling mogelijkerwijs door ouders kan worden bijgestuurd, gestimuleerd of aangezwengeld, dan moet deze kans direct worden gegrepen. Al deze activiteiten leiden uiteindelijk tot een CV dat kan worden getoond bij de inschrijvingen voor de universiteiten. Het feit dat ouders volledig schoolgeld kunnen betalen en daarbij ook nog grote donaties kunnen doen aan de universiteit helpt uiteraard ook mee. Stevens:
“By the time upper-middle class seventeen-year-olds sit down to write their applications, most of the race to top colleges has already been run and they already enjoy comfortable leads”

Terug naar de preschools. In Manhattan is de situatie nogal ver doorgeslagen. Buiten New York ligt het iets anders, omdat daar de openbare scholen vaak weer beter zijn. Daar doen ouders dan weer hun uiterste best om te zorgen dat ze in het juiste schooldistrict (lees: rijkste schooldistrict) komen te wonen om daarmee te garanderen dat de kinderen op de betere openbare scholen komen. Deze openbare scholen zijn vaak beter, omdat in de rijkere districten de “property taxes” hoger zijn. In feite betalen families dus zo indirect ook een soort schoolgeld. En uiteindelijk gaat het ook hier er weer om op de beste universiteit te komen.

Uiteraard lukt het uiteindelijk maar een heel klein gedeelte van de ouders om hun kind daadwerkelijk op een top 10 universiteit binnen te krijgen. Maar, zoals Stevens in zijn (zeer interessante) boek beschrijft, het gaat erom dat niet alleen binnen de elite maar ook in andere klassen in de samenleving de gehele opvoeding en opleiding van kinderen wordt ingegeven door de eisen van de universiteiten. Met andere woorden: niet alle ouders kunnen ervoor zorgen dat hun kinderen al vanaf 2 jaar op een elitair peuterschooltje zitten, maar alle ouders doen wel wat ze kunnen. Ze proberen zoveel mogelijk te voldoen aan de eisen van de universiteiten binnen het budget en de tijd die beschikbaar is.

Of de kinderen hier blij van worden? Dat kunnen we zien aan de ouders die zelf ooit op deze manier zijn klaargestoomd voor de universiteit. Zodra zij hun bevoorrechte positie in de maatschappij hebben ingenomen, kunnen ze gaan trouwen, kinderen krijgen. En voor ze het weten zitten ze bij de negende school te wachten op een “parent tour” voor hun tweejarige peuter. Het ziet er niet bepaald ontspannen uit…

dinsdag 18 september 2007

Perfect Madness

Deze week is mijn oudste (3 en een half) begonnen op zijn eerste echte school. Met zijn lunchbox in zijn hand lopen we ‘s ochtends naar school en kletst hij honderduit, terwijl ik hem trots in zijn hand knijp. ‘s Middags sta ik voor de deur van het klaslokaal te wachten met een andere moeder. “Are you stay-home mom too?”, vraagt ze. “Yes”, antwoord ik. Hoewel ik af en toe probeer een aantal carrière gerelateerde activiteiten te ontplooien, laat ik dit voor het gemak maar even ter zijde. Zij is ook “stay-home” zegt ze, maar ze heeft vanaf vandaag wel een fulltime nanny ingehuurd. Een type C mother dus, met 100% me-time? (zie eerste blog-entry) Zo ziet ze er niet echt uit. Eerder lijkt ze volledig uitgeput en ziet het ernaar uit dat de nanny geen dag later had moeten beginnen.

Zo zie je wel vaker extreem vermoeide stay-home moeders op de rand van overspannenheid, waarbij je je dan afvraagt waar ze zo moe van zijn. Als buitenstaander denk je misschien: Hoe moeilijk kan het zijn? OK, een huishouden runnen is meer werk dan je denkt, maar daar hebben ze vaak toch een huishoudster voor. En de kinderen? Dat is toch allemaal niet zo zwaar? En vooral toch ook leuk?

WRONG! Als ik om me heen kijk, dan zijn moeders meer dan 100% van de tijd bloedserieus met hun kinderen bezig, vanaf het moment dat hun baby is verwekt tot en met de universiteit. Vanaf het begin hoor je een “MOM” te zijn in tegenstelling tot een “ mother”. In het boek “The Mommy Myth” van Susan Douglas en Meredith Michaels wordt opgemerkt: “Mom” means you’re good and nurturing while “Mother” means you’re not. Note the media uses of “ celebrity mom” versus “ welfare mother” and “stay-at-home mom” versus “working mother’.

Laten we eens kijken aan welke eisen een goede MOM voldoet. Let op: deze eisen gelden in feite voor werkende en niet-werkende moeders. Ze zijn gebaseerd op mijn volledig subjectieve beeld van de norm die ik hier om me heen zie, maar deze norm wordt in de regel wel bevestigd door bladen als “Parenting” en boeken over ouderschap en opvoeding. Daar gaan we:

• Een goede MOM is altijd beschikbaar en altijd vrolijk. Van elke saaie huishoudelijke taak maakt ze een grappige en gezellige bezigheid. Ze is nooit gehaast en doet alles in kindertempo. Ze wordt daar zelf niet sloom van.
• Een goede MOM geeft haar kinderen verantwoord (liefst biologisch) te eten. Voor alle kinderen maakt ze, zo nodig apart, zelfgemaakt eten. Ze houdt rekening met verschillende allergieën.
• Een goede MOM is het beste speelkameraadje van haar kind. Ze zorgt ervoor dat haar kind zich nooit verveelt. Ze bedenkt gekke spelletjes en speelt altijd mee, op de grond. Bij playdates spelen beide MOM’s op de grond mee.
• Een goede MOM gebruikt de televisie NOOIT als elektronische oppas. Als ze dat toch doet, dan kijkt ze zelf mee naar verantwoorde dvd’s als Baby Einstein, waar ze kan kiezen uit Baby Picasso, Baby Bach (enhances baby’s brain development!) of het “language center” (“total immersion in different languages”)
• Een goede MOM brengt haar kinderen NOOIT naar daycare. In plaats daarvan gaat ze de eerste drie jaar naar honderden “mommy and me” klasjes, zoals “ Mini Mozarts”, “ Mini Monets” of “mommy and me yoga”. Dat vindt ze nooit saai, maar juist “a lot of fun”.
• Een goede MOM accepteert de ZEN van het moederschap. Dit betekent dat ze niet baalt dat haar eigen carrière on hold is gezet, want mannen en vrouwen zijn nou eenmaal verschillend (terwijl ze in haar pre-moeder leven had geleerd dat ze alles kon doen wat ze wilde en haar carrière juist belangrijk voor haar was)
• Een goede MOM zorgt dat haar kind continu “engaged” is. Op reis in het vliegtuig wijst ze alles aan en legt uit wat er gebeurt. Dit is leerzaam en van groot belang voor het kind. Ze zucht nooit en vraagt zich niet af hoe lang de vlucht nog duurt.
• Een goede MOM praat voortdurend met haar kind, omdat dit van belang is voor de ontwikkeling van de spraak. Met haar baby gaat ze naar een klasje om “sign language” te leren, zodat ze ook met haar baby voortdurend kan communiceren.
• Een goede MOM doet alles wat haar kinderarts zegt. De meest vreemde testen laat ze uitvoeren, want ze wil toch niet op haar geweten hebben dat…
• Als de kinderen ouder zijn, zet de goede MOM zich volledig in als vrijwilliger voor de school of voor een oudervereniging. Verder rijdt ze haar kinderen heen en weer naar clubjes (Dit speelt uiteraard meer in de suburbs en niet in New York)
• Een goede MOM mag misschien wel werken (als het moet), maar moet zich daarbij wel continu schuldig voelen over haar afwezigheid
• Een goede MOM kent maar twee gemoedstoestanden: bezig met haar kind of gebukt onder schuldgevoel

Geen wonder dat zoveel moeders, stay-home of werkend, zo uitgeput zijn. Stay-home moeders zijn aan het eind van hun Latijn en werkende moeders zeggen vaak dat ze uitrusten op hun werk (waar ze zich dan weer schuldig over voelen). En dan heb ik het niet alleen over het slaapgebrek van de baby-tijd. Ook als de kinderen wel slapen, zijn de moeders moe, moe, moe. Is dit gewoon nou eenmaal het moederschap? Of ligt het aan de eisen die moeders aan zichzelf stellen. En hoe komt het dat moeders deze eisen aan zichzelf stellen? Juist de moeders die in de jaren tachtig en negentig goede opleidingen hebben gevolgd en goede carrières hebben gemaakt?

In het boek “Perfect Madness” noemt Judith Warner dit de “Mess of the Mommy Mystique”. Warner legt een link met de vrouwen in de US in de jaren tachtig en negentig:
“Rather than becoming rebels or pioneers like our baby boom predecessors, we became a generation of control freaks. The signs were everywhere. Eating disorders. Lactose intolerance. The general popularity of one-size-fits-all food allergies. It was like an outbreak of modern-day hysteria: “ epidemic” numbers of young women could not eat, could not drink, could not exist in the world as they found it. But they could –and they did- make every effort to control their environment. Regulating, with astounding amounts of physical and mental energy, the intake and output from their bodies. How surprising is it, then, that when we became mothers, we took to briefing and regulating our children’s environments –cheered on by parenting magazines and their advertisers, and reinforced in the sense of our rightness by the increasingly anxiety-filled world we saw around us?”

Dus moeten deze vrouwen gewoon ophouden met dit “gekke gedoe”? Zo makkelijk is het niet. Deze generatie vrouwen is opgevoed met het idee dat ze alles konden bereiken en alles konden worden wat ze wilden (al moesten ze daarvoor soms hun eetpatroon controleren). Ze gingen gelijk op met de mannen om hen heen. Vervolgens blijkt dit na de geboorte van de kinderen plotseling een illusie. Hier in New York zie ik de zorg voor de kinderen toch bijna altijd op de vrouwen neerkomen en geven vrouwen hun carrière geheel of gedeeltelijk op. Dat is voor veel vrouwen frustrerend en deprimerend, hoe veel ze ook van hun kinderen houden en hoe geweldig het verder ook kan zijn om kinderen op te voeden. Misschien dat het opvatten van het moederschap als volledige zelfopoffering ten bate van de kinderen deze vrouwen helpt hun zelfrespect te herwinnen? Het moederschap is nu in ieder geval heel erg moeilijk en heel erg zwaar. Maar veel respect lijkt daar verder ook niet mee te winnen. In Amsterdam ken ik wél veel gezinnen waar zorgtaken eerlijk(er) worden verdeeld en man en vrouw een eigen carrière hebben. En waar ook minder “gek gedoe” is rondom de kinderen. Is hier een link?

Zo meteen ga ik mijn zoontje weer ophalen van school. Als ik de vermoeide moeder weer zie, zal ik haar veel plezier wensen met haar “me-time”. Even geen mommy-gym spelen, even aan een tafel zitten in plaats van op de grond, even een boekje lezen of de krant? Is het niet jammer dat dit alleen mogelijk is met een nanny? Misschien doe ik het zo wel gewoon even thuis! Een uurtje verboden televisie? Een stukje in de krant lezen en de kinderen zelf laten spelen? BAD MOM, BAD MOM!

dinsdag 11 september 2007

De Nanny Diaries (2)

Iedereen bedankt voor alle reacties op mijn verhaal over nanny’s in New York! Daar heb ik heel veel aan. Inhoudelijke reacties zijn het leukst op de blog zelf, want dan kunnen anderen ze ook lezen. Dus volgende keer: via comments kan je ook reageren!

Mijn volgende post gaat weer over een ander onderwerp, maar hier nog mijn reactie op het commentaar via blog en via e-mail over de nanny’s:

Allereerst een reactie op de moeders die schreven over hun nanny’s en de nanny’s die zij om zich heen zien: Uiteraard zijn er ook genoeg nanny’s die een goed bestaan hier in New York hebben opgebouwd. Ze zijn inmiddels wellicht al tweede generatie of hebben door hard werken zichzelf opgewerkt tot een middle class bestaan. Ik zie ook genereuze en sympathieke werkgevers. Kortom, niet alle nanny’s hebben een vreselijk leven. Sterker nog: sommigen hebben een bijzonder aardige deal!

Ik wilde de aandacht vestigen op een aanzienlijk deel van de nanny’s dat het wel zwaar heeft hier in New York. En ik wilde de aandacht vestigen op het feit dat het hier in de regel gekleurde vrouwen betreft. Bij verschillende bijeenkomsten van Domestic Workers United (een soort vakbond voor nanny’s en andere domestic workers) heb ik verhalen gehoord over “live-in nanny’s” die opgesloten zitten in kastelen van villa’s in de suburbs of in luxe apartementen op Manhattan, waar ze slapen in kamertjes zonder verwarming of airconditioning, niet of te laat een hongerloontje krijgen uitbetaald en nooit een vrije dag hebben. Als ze protesteren, wordt gedreigd met aangifte van hun illegale status bij de Immigratiedienst. Dergelijke verhalen zijn excessen, maar er zijn er wel opvallend veel van. En van minder extreme varianten, waarbij simpelweg respectloos met nanny's wordt omgegaan, zijn nog veel meer voorbeelden. Wellicht dat dit te maken heeft met de zeer kwetsbare en geïsoleerde positie van nanny’s in het huishouden van een andere familie en de gebrekkige juridische bescherming die domestic workers in het algemeen genieten. Combineer dit met een illegale status en dan mag het niet verbazen dat een dergelijke situatie uitbuiting of slechte behandeling uitlokt. Overigens slepen steeds meer nanny’s met behulp van organisaties als DWU hun werkgever voor de rechter.

Ten tweede ben ik geen tegenstander van zorgmigratie an sich. Voor de vrouwen uit 3e wereld landen zit er vaak niet veel anders op; in het land van herkomst hebben zij hun kinderen of hun familie niet veel meer te bieden en in de westerse wereld kunnen zij een hoop meer geld verdienen. Zolang het armoedeprobleem niet is opgelost zal arbeidsmigratie, en dus ook zorgmigratie, blijven bestaan en ben ik daar ook niet op tegen. Dat neemt niet weg dat een tragisch gegeven blijft dat deze moeders afgesloten zijn van contact met hun eigen kinderen, terwijl ze de dagelijkse zorg hebben voor andere kinderen. Twee documentaires die over deze hartverscheurende situatie gaan zijn: When Mother comes home for Christmas en Mamma please call me

Ten slotte ben ik ook niet tegen het inhuren van hulp bij de zorg voor kinderen. Juist niet: mannen én vrouwen moeten de kans krijgen om een carrière voor zichzelf op te bouwen. Inderdaad ligt onder de nanny-kwestie ook de vraag over de verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen. Vaak is het voor de man evident dat hij fulltime gaat werken; voor vrouwen blijft een dergelijke keuze in de regel gepaard gaan met schuldgevoel en twijfel over de juistheid van de keuze. (Dit geldt volgens mij trouwens bij alle keuzes van moeders: in mijn omgeving blijven ook vrouwen die parttime werken of fulltime moeder zijn vaak onzeker over de gemaakte keuzes en zoeken hartstochtelijk naar bevestiging van die keuzes. Wat dat betreft blijft het gewoon altijd schipperen.) Die twijfel zou een stuk minder kunnen zijn als zorgtaken beter zouden worden verdeeld en ook meer zouden worden gewaardeerd. Zo lang dit echter niet het geval is, hoeven vrouwen zich wat mij betreft niet te laten weerhouden om hun eigen carrière op te bouwen. Daarbij zullen zij dan wel hulp van buitenaf moeten inroepen. In deze gevallen en met name bij het inhuren van een fulltime nanny kan het volgens mij geen kwaad dat moeders én vaders stil staan bij het feit dat zij werkgever zijn en dat zij zich rekenschap geven van de bijbehorende verantwoordelijkheden.

dinsdag 4 september 2007

De Nanny Diaries

Van de week de film “ Nanny Diaries” gezien. Dat was smullen: voyeuristisch genieten van de verhalen over puisant rijke mensen aan de Upper East Side van Manhattan. De Upper East Side: daar is het oude geld, of misschien ook wel het nieuwe geld, die scheidslijn is niet altijd helemaal duidelijk. In ieder geval wonen aan de Upper East Side de rijkste families van New York. Een meisje, net afgestudeerd antropologe, type “ girl next door”, gespeeld door Scarlett Johansson, gaat werken als nanny voor één van deze families en raakt inderdaad verzeild in de meest bizarre en in feite diep tragische situaties. “Life at the top, as seen from the bottom” Want de nanny weet alles, ziet alles, hoort alles. Dus zien wij hoe een moeder, Mrs X, naar een spa gaat terwijl haar zoontje doodziek is, hoe ze hem Frans wil laten spreken, hoe ze een consultant inhuurt om hem op de juiste privé school te krijgen, hoe ze meer tijd besteedt aan het vrijwilligerswerk bij een oudervereniging dan aan haar eigen kind, en dit alles terwijl ze volledig afstand houdt van haar kind en haar echtgenoot zich schuilhoudt in werk en affaires. Een “ type C mother”, zo wordt ze omschreven door de andere nanny’s: “a mother without a job and with 100 % me-time”.

Het verhaal over het onthechte gezin is uit het (Upper East Side) leven gegrepen. De nadruk op materiële zaken, uiterlijkheden, en het gebrek aan emotionele aandacht voor kinderen zie je hier op Manhattan, ook buiten de Upper East Side, wel vaker. Alleen is de nanny meestal geen nonchalant sexy jong meisje, op zoek naar zichzelf, zoals Scarlett in deze film, maar een vrouw uit een derde wereld land met een hard leven en een hoop bagage. Zonder hier uitgebreid op de kwaliteit van de film in te gaan (die vermakelijk, maar wel vrij ééndimensionaal was) viel me positief op dat de verschillen in ras, cultuur en klasse in deze film niet werden genegeerd, zoals meestal wel gebeurt in Amerikaanse films van dit genre. En die verschillen zijn enorm.

De eerste dag dat ik hier met mijn zoontje naar de speeltuin ging, zat een groepje gekleurde vrouwen met blanke kindjes naast de zandbak: nanny’s. Ze kauwden verveeld op hun kauwgum, riepen af en toe naar een kindje in de zandbak: “Henri, you need to share your toys!” en keken mij aan alsof ik hier niet helemaal hoorde. “ You need a nanny?” vroeg één van hen. Ik viel hen meteen op, omdat ik een moeder was met haar kind, maar ook omdat ik niet gekleurd ben. In New York is 95% van de nanny’s gekleurd, “women of color” is de politiek correcte term. Een groot deel komt uit het Caribisch gebied, maar ook zijn er veel vrouwen uit Zuid-Amerika, de Filippijnen en Afrika. Ze verdienen hier geld dat ze sturen aan hun families in het land van herkomst. Soms hebben ze een green card, vaak ook verblijven ze hier illegaal. Velen hebben hun eigen kinderen achtergelaten en voeden deze kinderen, zo goed en zo kwaad als het gaat, op via de telefoon. Armoede, slechte huwelijken en de mogelijkheid om in New York heel veel meer geld te verdienen, trekt hen hier naartoe.

Tegelijkertijd is de vraag naar nanny’s in New York groot. Uiteraard zijn er de chique Upper East Side dames die hun tijd besteden aan spa, shoppen en liefdadigheid. Maar een steeds groter deel van de ouders die nanny’s inhuren is te typeren als middenklasse en werkt gewoon keihard in de uren dat de kinderen bij de nanny zijn. Kinderdagverblijven worden in het geheel niet gefinancierd door de overheid en hebben een slechte naam. Bovendien sluiten ze hun deuren in de regel om zes uur, wat voor een fulltime werkende moeder of vader een groot probleem is. Veel serieuze carrière banen eisen lange werkdagen en continue beschikbaarheid en dit is niet te combineren met kinderen op een kinderdagverblijf. Parttime werken komt niet veel voor en als het voorkomt, dan is het meestal een carrière op een zijspoor. De “mommy track” wordt dat wel genoemd. Een nanny is dus al snel de beste oplossing voor een vader en moeder die beiden een serieuze baan hebben. Het helpt vrouwen in de 1e wereld om in het arbeidsproces te blijven en vrouwen in de 3e wereld om aan de armoede te ontsnappen. Vraag en aanbod sluiten mooi op elkaar aan; dit zijn de wetten van de economie. Geen probleem, toch?

Waarom geeft het me dan toch zo’n ongemakkelijk gevoel als in mijn buurt, de Upper West Side (een iets minder extreme variant van de Upper East Side), in de speeltuin alle kindersnacks worden uitgedeeld door gekleurde vrouwen? Maar ook dat rolstoelen geduwd worden door gekleurde vrouwen. Dat bejaarden lopen, ondersteund door gekleurde vrouwen. Dat appartementen schoongemaakt worden door gekleurde vrouwen. Dat zelfs de honden uitgelaten worden door gekleurde vrouwen. Als ik in mijn gebouw (aan de Upper West Side) in de lift een zwarte vrouw zie, dan vraag ik me af van wie zij de nanny of de schoonmaakster of de bejaardenverzorgster is. Het komt niet bij me op dat zij in mijn gebouw zou wonen, want dat komt gewoon niet voor. Het lijkt een soort apartheid, een maatschappij van bedienden en degenen die bediend worden, of van verzorgers en degenen die verzorgd worden.Iedereen hier ziet het en weet het, maar er wordt niet over gepraat. Als ik aan moeders vraag waar hun nanny vandaan komt, dan worden ze vaak een beetje zenuwachtig. Hoezo wil ik dat weten? Dat doet er toch helemaal niet toe? Ze willen gewoon de beste nanny, het maakt niet uit waar ze vandaan komt. Het feit dat de nanny vrijwel zonder uitzondering uit een andere klasse en een andere cultuur komt, wordt liever genegeerd. Het is immers een directe illustratie van de kloof tussen arm en rijk, tussen de 3e en de 1e wereld. En als het gaat om de opvoeding van kinderen in je eigen huis, dan komt dat opeens wel erg dichtbij. Maar kinderen horen niet alleen wat ze horen, maar ook juist dat wat onbesproken blijft.

Zo blijft onbesproken dat de nanny geen benijdenswaardige positie heeft, zoals overigens zoveel Amerikanen met laag geschoolde banen. Dit in tegenstelling tot haar werkgevers, die altijd een heleboel meer te verspijkeren hebben dan zij. Dat ze uit een andere cultuur komt met wellicht een heel ander beeld van een goede opvoeding. Dat de aanpak van “ What’s wrong honey? Talk about your feelings!” misschien wel niet altijd zo favoriet is bij haar. Hoewel dit nooit zo zal worden besproken, want wat heeft een nanny nou te onderhandelen? Ze moet blij zijn dat ze een baan heeft en de opvoedingsinstructies van haar werkgever uitvoeren.
Onbesproken blijft wat zij ervan vindt dat moeder en vader beiden fulltime werken, terwijl dit financieel niet strikt noodzakelijk is. En dit terwijl zij haar eigen kinderen elke dag moet missen. Zou ze de moeder die uit werken gaat voor haar zelfontplooiing echt begrijpen? Of de moeder die elke dag om zeven uur naar de sportschool vertrekt? Dat de vraag is wat zij ervan vindt dat de kinderen biologisch eten, geen televisie kijken (behalve met de ouders, als die even een “ break” nodig hebben) en op dure clubjes zitten. Dat zij leeft met de dagelijkse pijn van het gemis van haar eigen kinderen, die ze via de mobiele telefoon met hulp van andere familieleden probeert op te voeden. Dat haar oppaskinderen haar surrogaatkinderen worden, waar ze al haar liefde aan geeft, maar van wie ze ook telkens weer afscheid moet nemen, omdat de baan per definitie eindig is.
Ja, het grootste deel van de spanningen en de tragiek in het leven van nanny’s blijft onbesproken.

Op een ander niveau blijft onbesproken dat de situatie van de nanny’s in New York onderdeel is van een grotere beweging: die van de zorgmigratie van vrouwen uit de 3e wereld naar de 1e wereld, waarin steeds meer zorgtaken, inclusief de zorg voor kinderen, worden uitbesteed aan vrouwen uit de 3e wereld. Het lijkt erop dat vrouwen uit de 1e wereld zich emanciperen dankzij de zorgmigratie van vrouwen uit de 3e wereld. De vraag is wat dit zegt over onze waardering voor zorgtaken in het algemeen. Barbara Ehrenreich vraagt zich zelfs af of wij ons hiermee niet schuldig maken aan een “ care-drain” in plaats van de meer bekende “ brain-drain”, nu wij op zo’n grote schaal zorg importeren uit de 3e wereld. Wat is het effect hiervan op die landen in de 3e wereld? Een interessante visie, waar volgens mij meer onderzoek naar zou moeten worden gedaan.

In Nederland worden onder invloed van nieuwe fiscale wetgeving ook steeds meer nanny’s ingehuurd. De situatie in New York is natuurlijk anders dan in Nederland. Recht op ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof, calamiteitenverlof etcetera: de regels zijn in Nederland een stuk vriendelijker voor werknemers en dus waarschijnlijk ook voor nanny’s. Toch zal een groot deel van de nanny’s zwart gaan werken en daardoor dus al een groot deel van de bescherming missen. Bovendien spelen in grote lijnen dezelfde vragen. Welke beelden willen we onze kinderen meegeven? Wat betekent het als een nanny uit een 3e wereld land voor onze kinderen gaat zorgen? Op welke manier gaan we om met een nanny? Hoe wordt het leven van de nanny beïnvloed door haar baan? Hoe kunnen wij zo goed mogelijke werkgevers zijn?

Zo erg als Mrs X uit de film zullen we waarschijnlijk niet snel worden en daarom kunnen we met een gerust hart naar de film kijken. Wat een vreselijke mensen! Zo zijn wij in ieder geval zeker niet. Maar een klein beetje Mrs X hebben we allemaal in ons, omdat we allemaal het beste willen voor onze kinderen en het nou eenmaal erg gemakkelijk is om te vergeten dat de nanny ook een leven heeft. Ik ben benieuwd naar de eerste Nederlandse nanny diaires.