maandag 14 september 2009

Maakt minder geld gelukkig?

De nieuwe consumptiemoraal op Manhattan

“Ik zet wel een lapje op dat gat in zijn broek, hoor. Er is toch niet tegenop te kopen”, hoorde ik een moeder op mijn zoontjes school zeggen. Dit lijkt misschien een doodgewone opmerking, ware het niet dat dergelijk commentaar op deze privéschool aan de Upper West Side bepaald ongebruikelijk is. Een jaar geleden had dezelfde moeder waarschijnlijk eerder verzucht dat ze nu wéér de nanny op pad moest sturen om een nieuwe spijkerbroek van een designer label te halen voor haar zoontje. Zo hoor ik sinds de recessie overal mensen openlijk verkondigen dat ze on a budget zijn. Minder vaak uit eten, minder shoppen, minder uren voor de nanny, minder vakanties, minder dure klasjes voor de kinderen. Op de blog Dating a banker Anonymous (www.dabagirls.com) wisselen vrouwen van Wallstreet bankiers ervaringen uit. Half ironisch, half serieus doen ze hun beklag over geblokkeerde creditcards, geannuleerde vakanties, ruzies met hun F.B.F.’s (“Financial Guy Boyfriends”) en vragen ze zich openlijk af of het eigenlijk nog wel de moeite waard is om te investeren in een dergelijk vriendje. Wat blijft er eigenlijk over van deze mannen als ze geen geld meer in het laatje brengen? Zijn het niet simpelweg nerds die goed kunnen rekenen? Via een codesysteem op de blog van de vrouwen worden signalen van de aandelenmarkt vertaald in relatietaal. Als de Dow meer dan 300 punten valt: code rood, beter een avondje met vriendinnen op stap. Maar op Obama’s inauguratiedag: code groen in het kader van economische hoop. Misschien Japans eten met manlief?
Niet alleen relaties, ook goede doelen lijden onder de recessie. Het meest duidelijk werd dit toen de uitnodigingen voor de jaarlijkse “benefit” van mijn zoontjes school de deur uit waren gegaan (een gala om geld in te zamelen voor schoolbeurzen voor minder fortuinlijke families) Een aantal ouders voelden zich onder druk gezet om naar het gala te komen, terwijl ze het al zo moeilijk hadden met de hand op de knip. Het hoofd van de school realiseerde zich dat het een lastige tijd was voor liefdadigheid, maar vroeg ouders toch met klem te komen: “cause we are all in this together”. Diep beledigd besloten een aantal ouders om geen kaartje te kopen. Een van deze moeders vertrouwde me toe dat ze geen zin had om toe te kijken hoe de filthy rich duizenden dollars zouden bieden voor een door een vierjarige vervaardigd kunstwerkje van ijsstokjes. Overigens stortte dezelfde moeder zich vorig jaar nog met groot enthousiasme op dit gala. Maar ja, toen hoorde ze zelf nog bij die filthy rich en had ze het nog niet zo zwaar.

Het concept “zwaar” is in dit verband natuurlijk uitermate relatief. De echt harde klappen vallen onder de fabrieksmedewerkers in Detroit die hun banen kwijt raken of de illegale immigranten die op de hoek van de straat staan te wachten op werk in de bouw dat niet komt. De rijke gezinnen op Manhattan hebben vaak nog wel reserves: ouders hoeven voorlopig hun skivakanties nog niet af te zeggen, hun apartementen nog niet te verlaten en hun kinderen nog niet naar de publieke school in de buurt te sturen. Toch lijkt iedereen plotseling op een houtje te bijten. Zelfs mensen met een ongewijzigd inkomen schroeven hun consumptie omlaag en proberen aan alle kanten te bezuinigen. Want je weet nooit hoe lang jouw situatie nog veilig is en daarom is het altijd een goed idee om nu al zoveel mogelijk te sparen voor als het noodlot toeslaat. Eigenlijk het omgekeerde van wat Amerikanen de afgelopen decennia hebben gedaan. Want het klinkt wel erg on-Amerikaans om geld te sparen voor het geval dat, en om de creditcard thuis te laten.

Het gekke is dat het soms lijkt alsof de rijke families op Manhattan (althans, degenen die niet serieus in de problemen zitten) de recessie en het beknibbelen op een bepaalde manier bijna leuk vinden. Een New Yorkse vriendin vertrouwde me toe dat ze bepaalde luxe nu veel meer waardeerde dan vroeger. “Als de foie gras je dagelijkse kost is geworden, gaat de glans er snel vanaf. Nu genieten we echt van die goede fles wijn eens in de zoveel tijd.” In een artikel van Shaila Dewan (New York Times, 10 maart 2009) wordt gesteld dat de recessie een nieuwe moraal heeft losgemaakt. Veel mensen hebben het gevoel dat het tijdperk van de excessen is afgelopen en dat ze terug gaan naar de basics, zoals familie, gezondheid en spiritualiteit. Daar hoort een weloverwogen uitgavenbeleid bij. (De serieuze naam van het nieuwe budget van Obama “A New Era of Responsibility” zegt genoeg.) Nu zeggen cynici dat deze plotselinge afkeer van decadentie tijdelijk is en de excessen snel genoeg weer zullen terugkomen als de recessie voorbij is. Toch menen economen dat, hoe langer de recessie aanhoudt, hoe meer waarschijnlijk het is dat mensen permanent hun consumptiepatroon zullen aanpassen. Per slot van rekening heeft de Depressie van de jaren dertig eveneens een lange tijd ervoor gezorgd dat mensen voorzichtig met hun geld omsprongen.

Zou het kunnen zijn dat het beknibbelen in deze tijd rijkere mensen niet ongelukkiger, maar zelfs gelukkiger zou kunnen maken? In het boek “Happiness: lessons from a new science” (2005) vraagt Richard Layard, econoom en specialist op het gebied van gelukstudies, zich af hoe het komt dat westerse samenlevingen sinds de jaren vijftig gestaag rijker zijn geworden, maar het individuele gemiddelde geluk niet is gestegen. Kan hiermee worden aangetoond dat geld inderdaad niet gelukkig maakt? Zo eenvoudig ligt het niet. Tot op zekere hoogte maakt geld wel degelijk gelukkig. Als meer geld ervoor kan zorgen dat je het niet meer koud hebt, geen honger meer hebt, minder ziek bent en meer ruimte hebt om te leven, dan zorgt meer geld wel degelijk voor meer geluk. Maar als deze basisbehoeften eenmaal zijn bevredigd, dan blijkt meer geld mensen inderdaad niet gelukkiger te maken en soms zelfs ongelukkiger. Twee belangrijke factoren spelen hierbij een rol: sociale vergelijking en gewenning.

Een vriendin van mij had het volgende commentaar op de berichten over de kredietcrisis: “Ik ben zo blij dat iedereen nu kredietcrisis heeft. Ik heb die namelijk al jaren!” In haar grapje schuilt een belangrijke waarheid. Layard verwijst naar verschillende studies die aantonen dat het individuele geluk van mensen (zoals ze dit subjectief beleven) daalt als het inkomen van anderen stijgt. Zo zal mijn individuele geluk stijgen als ik 1% meer verdien dan de mensen om me heen, maar het daalt in nog grotere mate (1/3 meer) als de mensen om mij heen 1% meer verdienen dan ik. Dit doet mij denken aan de eindeloze discussies onder vroegere collega’s over uitgekeerde bonussen. “Waarom heeft zij meer gekregen dan ik? Ik heb toch ook heel veel extra tijd gestoken in project X?” De bonus van de ene collega zorgt voor een daling van het geluk van de andere collega’s. Het door mensen gewenste of beoogde inkomen wordt grotendeels bepaald door wat hun referentiegroep, de mensen in hun omgeving, verdient. Als dat inkomen daalt, geeft dat een bepaalde rust. De noodzaak om te concurreren en bij te blijven verdwijnt plotseling. “Je kunt gewoon blijven waar je bent zonder achter te blijven op de anderen”, zo omschrijft Juliet Schor, econoom aan Boston College en schrijfster van verschillende boeken over consumptie, het.
Daarnaast speelt gewenning of “adaptation” in psychologisch jargon, een belangrijke rol. Een levensstandaard is vergelijkbaar met een verslaving aan drugs of alcohol, zo legt Layard uit. Eerst ben je blij met een verhoging van je levensstandaard, maar al snel ben je weer terug op het oude geluksniveau. Je hebt steeds meer nodig om datzelfde geluksniveau te bereiken. Zo kom je terecht op een “hedonic treadmill” die mensen zelfs ongelukkiger kan maken. Hoewel je niet aan alles kunt wennen (Layard noemt bijvoorbeeld extreme geluidsoverlast of de zorg voor iemand met Alzheimer), raken we het meest gemakkelijk gewend aan materiële bezittingen. Dit is dan ook een andere belangrijke reden waarom een hoger inkomen de meeste mensen in de westerse wereld uiteindelijk niet gelukiger maakt. Basisbehoeften zoals het horen bij een groep, het hebben van goede familierelaties en een goede gezondheid, blijken veel belangrijker te zijn voor het geluk van een individu.

Maar waarom zijn we de afgelopen decennia dan toch zo extreem gericht geweest op het verkrijgen van meer geld, terwijl we er niet gelukkiger van werden? Volgens Bill McKibben, schrijver van het boek “Deep Economy” (2007) is het antwoord hierop simpel: we zijn iets blijven doen, omdat het in het verleden heeft gewerkt, terwijl het nu geen effect meer heeft of zelfs schadelijk is. Toen we nog honger hadden en kou leden, maakte meer geld ons echt gelukkiger. Daarom zijn we blijven aannemen dat dit in de toekomst ook zo zal werken. Mensen maken die fout aan de lopende band, aldus Mc Kibben. “Twee bier maakte me blij, dus tien bier zal zorgen dat ik me nog vijf keer zo goed voel”, zo werkt de denkfout.
Daniel Gilbert, professor psychologie aan Harvard, stelt het in zijn boek “Stumbling on Happiness” (2005) iets gecompliceerder: omdat het streven naar meer geld zorgt voor de instandhouding van het economische systeem zelf waarin iedereen streeft naar meer geld, blijft iedereen streven naar meer geld. Hij noemt dit het principe van de “superreplicator”: als mensen iets geloven wat niet waar is (zoals dat geld gelukkig maakt boven een bepaalde ondergrens), maar dit geloof stimuleert wel een stabiele samenleving waarin ditzelfde onjuiste geloof gemakkelijk kan worden doorgegeven, dan zal dit onjuiste geloof in stand blijven. Een soort vicieuze cirkel dus.

De vraag is of de huidige economische crisis zal zorgen voor een fundamentele verandering in het consumptiegdrag van de rijken. Niet alleen doordat ze minder kúnnen kopen, maar wellicht ook doordat ze minder wíllen kopen, nu ze erachter komen dat hun consumptie hen in het verleden in feite niet gelukkig heeft gemaakt. De recessie heeft ongetwijfeld gezorgd voor een daling in het individuele geluk van een flink aantal Amerikanen. Eén blik op het toegenomen aantal zwervers dat hier de afgelopen winter op straat zat te bibberen van de kou, maakt dit hard en pijnlijk duidelijk. Tegelijkertijd lijkt het erop dat een iets kariger en minder decadent leven een hoop mensen op Manhattan best goed zou doen. Als de recessie lang genoeg aanhoudt, zullen de ouders van school dan misschien hun skivakantie opgeven om aan liefdadigheid op het gala te kunnen geven? Zullen de bankiersvrouwen hun blog met decadent geklaag uit de lucht halen en hun prioriteiten werkelijk heroverwegen? En zullen moeders aan de Upper West Side het misschien écht normaal gaan vinden om lapjes op kinderbroeken te naaien? That will be the day…

woensdag 8 juli 2009

You forget everything

“Look how tiny she is!!! She is adorable. Oh my God, you forget everything so soon!! ”, roepen moeders als ze mij zien met mijn nieuwe baby. Het klopt dat je het vergeet en dat is maar goed ook.

Gelukkig maar dat je vergeet hoe het voelt om tekort te schieten als het je maar niet lukt je baby te troosten en als ze maar doorhuilt en huilt en huilt. Gelukkig maar dat je vergeet hoe intens slaapgebrek voelt in combinatie met onophoudelijk gehuil (beide overigens officieel erkende martelmethodes, heb ik me laten vertellen) En hoe dit effect nog verder wordt verhoogd door andere kinderen die het hoog tijd vinden voor een potje bingo of die graag zouden willen dat je als monster achter ze aanrent. Niet later, maar NU. Gelukkig vergeet je hoe je continue je baby staat te wiegen, ook als ze in haar wiegje ligt. En hoe pijn in je rug voelt van dit urenlang wiegen. Hoe je gehuil hoort in je hoofd, zelfs als ze vredig ligt te slapen. Hoe je vergeetachtig raakt en verward. “Waarom doe je dat slabbetje bij mij om?”, vraagt mijn vijfjarige J verbaasd. Hoe je soms stiekem denkt: Was het wel zo verstandig, een derde? Wiens idee was dit eigenlijk? Klopt het wat ze zeggen: “Three is the tipping point” Kraamtranen (nee, niet alleen op de vierde dag), borstontsteking, ongewenst kraambezoek, het verdwijnt vreemd genoeg allemaal snel uit je geheugen.

Maar toch vergeet je niet alles. Want totaal onverwacht, als je denkt dat het absolute dieptepunt van de kraamtijd is bereikt, is daar opeens die glimlach. Ze lacht niet alleen met haar mond, maar haar hele gezicht straalt mee. Haar oogjes twinkelen, haar neusje wipt omhoog en het lijkt alsof ze wil zeggen: Dankjewel mama, voor alles. En plotseling is het glashelder: dit is mijn dochter en ik hou van haar. Voor altijd.

woensdag 1 april 2009

Breast is best

Nu mijn bevalling nadert, herinner ik me opeens weer dat die eerste tijd met een baby hoofdzakelijk bestaat uit voeden. Hoewel ik niet zo'n fan ben van dat continue voeden, ben ik natuurlijk wel overtuigd van alle voordelen voor de baby en dus begaf ik me vorige week met lichte tegenzin naar het borstvoedingsepicentrum van de Upper West Side: een winkel genaamd "Upper Breast Side" waar ik een voedingsbeha ging kopen. Al snel herinner je je dan ook weer dat het niet alleen om zo'n beha gaat, maar dat er tevens talloze accesoires te koop zijn. Denk aan een borstvoedingskussen ("my breast friend" Ja, ik weet het. De humor rond borstvoeding is niet van de allersterkste soort). Of aan een o zo essentiele borstkolf die op het moment zelf puur goud lijkt te produceren, maar waarbij je je een jaar later afvraagt wat al die liters melk nog steeds in je vriezer doen. Of de zalfjes voor je borsten ("do you prefer a sheepmilkcream or would you rather have something plant based?" "Hmmm: how about something that works?") En niet te vergeten de laatste borstvoedingsmode: hemdjes en shirtjes die ervoor zorgen dat je makkelijk maar wel discreet overal te pas en te onpas je borsten tevoorschijn kunt halen om je kindje te voeden. Niet dat er tegen die tijd nog veel gene over is. Als eenmaal de details van de bevalling met jan en alleman zijn besproken en het slaapgebrek maakt dat je moet vechten tegen je eigen verloedering, vind je inmiddels eigenlijk gewoon dat niemand moet zeuren over een beetje zichtbare borst op zijn tijd.

Hoewel natuurlijk alle voordelen van borstvoeding onbetwist zijn, vraag ik me toch af hoe het komt dat de druk om borstvoeding te laten slagen zo ontzettend groot is. "Breast is best" zeggen ze in het ziekenhuis na de bevalling waar je te horen krijgt dat je tenminste een jaar je kindje zelf moet voeden. En als het niet lukt, ga je natuurlijk niet als een slappeling opgeven. Nee, dan ga je dapper naar de lactatiedeskundige die net zo lang met je gaat oefenen tot het allemaal op rolletjes loopt en je je kindje eindelijk de "beste en meest natuurlijke voeding" kunt geven. Een Amerikaanse vriendin, moeder van een tweeling, had op deze manier een jaar in een borstvoedingspraatgroep gezeten bij "Faith, de borstvoedingsgoeroe van Miami" om ervoor te zorgen dat ze haar tweeling zelf kon voeden. Gelukkig oogstte ze veel respect met een tweeling, maar andere vriendinnen van haar kwamen minder goed weg. Zo voelde eentje zich nog steeds schuldig dat het haar niet was gelukt haar tweede kindje zelf te voeden en probeerde ze de poedermelk nooit in publiek te laten zien "since everyone knows it's poison".

Het lijkt erop dat juist de meest intelligente, meest hoog opgeleide vrouwen een halszaak maken van borstvoeding en het borstvoedingsmantra met bijna religieuze overtuiging aan iedereen opleggen. (inclusief aan zichzelf, wat bij falen dan weer leidt tot extreem schuldgevoel) Juist deze vrouwen zijn vaak de meest ambitieuze borstvoeders.
Maar is het misschien niet zo dat het soms ook best zwaar is, die borstvoeding? Dat het niet alleen maar "the most amazing feeling in the world" is, maar dat het je soms ook flink kan belemmeren om te gaan en staan waar je wilt (want na een tijdje borstvoeding wordt een flesje soms moeilijk en kan je de voeding dus eigenlijk nooit meer uitbesteden). Is het niet zo dat sommige vrouwen er uitgeput van raken, zich volledig niet sexy meer voelen en de partners van deze moeders daar misschien ook niet altijd zo van staan te juichen? Misschien zijn deze Olymic level breastfeeders daarom wel zo fanatiek. Want als je af en toe misschien eigenlijk baalt, dan moet je natuurlijk wel heel hard roepen dat het van wereldbelang is.

Maar ja, die geluiden hoor ik maar verdomd weinig. Want wie durft er iets tegenin te brengen? We hebben het allemaal gelezen en gehoord, we weten het toch allemaal: Breast is best!

donderdag 12 maart 2009

Een jaar lang leven volgens OPRAH

Lees op mijn algemene website het interview met de meest fanatieke Oprah-volgeling ooit. Verschenen in het maartnummer van Opzij

dinsdag 3 februari 2009

Last Child in the Woods

Tijdens een vakantie kwam J uitgelaten aangerend. Hij had iets gezien: "Een animal met heel veel friends!" Het bleek een mierenhoop te zijn die hij had ontdekt. Op dit soort momenten vraag ik me vaak af of het wel goed is dat we in de stad wonen en of we onze kinderen niet meer moeten blootstellen aan de natuur. Hier in New York zien kinderen dieren slechts achter tralies in de dierentuin of opgezet in het museum. Ikzelf ben ook niet bepaald het goede voorbeeld, want als rasecht stadskind zie ik niet snel de voordelen in van "uitwaaien" of "tot jezelf komen in het bos". Maar toch, het blijft knagen. Al dat binnenzitten kan toch niet goed zijn voor kinderen?

Richard Louv, auteur van het boek ‘Last Child in the Woods’ (2008), noemt het ‘nature deficit disorder’, waar volgens hem vooral veel kinderen in deze tijd aan lijden. Kinderen brengen hun zomers niet meer buiten door, maar achter computerschermen of op allerlei educatieve zomerkampen. Dit terwijl onderzoek aantoont dat het blootstellen van kinderen aan de natuur een effectief onderdeel kan zijn van de behandeling van ADHD en andere afwijkingen. “Kinderen zijn de natuur als een abstractie gaan zien en niet meer als een realiteit,” aldus Louv. Ze krijgen de natuur slechts voorgeschoteld als een probleem en niet als een onderdeel van henzelf. Ze worden er dan ook nog maar nauwelijks aan blootgesteld. Hun ouders houden ze liever weg van modder, zand of andere viezigheid, omdat ze panisch zijn voor bacteriën. Dit terwijl uit steeds meer onderzoek blijkt dat het vermijden van bacteriën leidt tot een verminderde weerstand. Verschillend onderzoek naar de zogenaamde ‘hygiëne hypothese’ lijkt een verband te leggen tussen de toename van het aantal ziektes waarbij het immuunsysteem is aangetast, zoals allergieën, astma, multiple sclerose en type 1 diabetes, en de overdaad aan hygiëne waarmee kinderen worden opgevoed, aldus microbioloog en immunoloog Mary Ruebush in haar nieuwe boek ‘Why Dirt Is Good’ (2009) Kijk aan: eindelijk worden mijn lang bestaande vermoedens over het verband tussen de Amerikaanse smetvrees en de epidemie van "the 4A's" (astma, allergie, ADHD en autisme) bevestigd! Lees meer hierover in dit artikel.babies already know

Maar ook geestelijk kunnen kinderen, én volwassenen, lijden aan dit gebrek aan natuur in hun leven. De beroemde bioloog Edward O. Wilson beschreef in zijn boek ‘Biophilia’ (1986) de ingebouwde liefde die we als mensen voelen voor de ons omringende natuur. Wanneer de banden met die natuur worden doorgesneden, slaat die liefde om in angst: biofobie. Mensen die zijn opgegroeid in de stad, zoals ikzelf, schijnen hier vaak aan te lijden. Als ik met mijn gezin ga kamperen in de prachtige ‘wilderness’ van de Verenigde Staten of van Canada, kan ik het inderdaad niet helpen dat ik bang ben voor al dat ‘wildlife’. Bij elk informatiecentrum word ik doodgegooid met verhalen en video’s over beren die er niet voor terugdeinzen je tent in te springen op zoek naar wat eetbaars. Als jij toevallig in die tent ligt, word je natuurlijk niet gespaard. Op sommige campings staan er zelfs electrische hekken om de camping heen om de beren op afstand te houden. Na een aantal dagen te zijn overspoeld met informatie over beren, begin ik me dan altijd af te vragen of het eigenlijk wel zo belangrijk is dat beren tegen uitsterving worden beschermd. Doen die jagers eigenlijk niet iets heel belangrijks: mij verlossen van die griezels? En over "wildlife" gesproken: slangen, spinnen en eigenlijk alle insecten groter dan mieren vind ik ook niet echt boeiend, maar meestal bijzonder hinderlijk en nog vaker ronduit eng. Maar die gevoelens zijn vast niet terecht en zullen te maken hebben met mijn diep gewortelde biofobie...

Nu allerlei kinderziektes worden gelinkt aan het gebrek aan natuur en ook het algemene welzijn en het geluk van mijn kinderen op het spel staat, moet ik er misschien toch aan geloven. Het lijkt erop dat al dat binnenzitten inderdaad niet goed is voor kinderen en dat we er dus op uit moeten! Weg dus met die stadse biofobie, kom maar op met die beren!

vrijdag 9 januari 2009

Get the boys together

J wil graag een playdate met zijn beste vriendje C. Nu ben ik zelf geen fan van playdates, vooral niet van de soort waar de moeder met haar neus bovenop de kinderen zit om met de andere moeder twee uur over basebalklasjes, vioollessen of "summer camps" voor vierjarigen te praten. Maar alas, het gaat hier niet om mij, maar om hem. En J is helemaal stapelgek op C.

Verschillende keren probeer ik de moeder dus te benaderen voor het regelen van een playdate. Op school omarmt ze me en doet ze razend enthousiast ("Sure we should get the boys together soon!"), maar ondertussen negeert ze al mijn emails en telefoontjes. Misschien heeft zij er ook geen zin in. Heel begrijpelijk en misschien een reden om het erbij te laten zitten? Maar als J me dan weer aankijkt met verwachtingvolle ogen en vraagt wanneer we naar C's huis zullen gaan, moet ik mijn eigen gene opzij zetten en daar ga ik weer. "I would love to get them together", schrijf ik in mijn laatste mail en eindelijk hapt ze toe. De playdate is afgesproken.

Op de dag van de playdate loop ik naar school en kom ik haar al eerder op straat tegen. Ze moet zich verontschuldigen, want haar oudere stiefdochter komt vandaag en daarom moet ze meteen naar huis met C. Ze was het helemaal vergeten ("So sorry!") en vraagt zich af of het ook op een andere dag kan. Geen probleem joh, zeg ik genereus, omdat ik ergens diep in mijn hart wel begrip heb voor dergelijke smoesjes om onder iets uit te komen waar je geen zin in hebt.

Nadat ik J uit school heb gehaald, gaan we een kopje koffie drinken bij een Frans bakkertje om de hoek. Het is nog vroeg en kleine T is waarschijnlijk nog midden in haar slaapje op de creche, dus is het handiger om haar iets later op te halen. Terwijl we koffie en appelsap drinken, zie ik plotseling een andere moeder een grote hoeveelheid koffie, appelsap en broodjes afrekenen. Naast haar staan twee jongetjes uit J's klas. J herkent ze meteen: het zijn het zoontje van deze moeder met.....C!!! De moeder van C staat zelf buiten te wachten.
"Hoe kan dat nou?", vraagt J verbaasd. Maar alles is mij direct duidelijk en bijna stikkend van ingehouden woede vraag ik de moeder: "Hebben jullie een playdate?". Dat beaamt ze. Ze gaan naar het park en nietsvermoedend vraagt ze me nog of we misschien mee willen gaan. "No thank you, we are terribly busy this afternoon", lieg ik.
C heeft een playdate met een ander jongetje: niet met zijn beste vriendje J, maar met het zoontje van zijn mama's beste vriendinnetje op school. De mama van C had meer zin in deze mama dan in mij en daarom heeft ze een leugentje verzonnen voor deze middag.

Opeens word ik tien jaar en denk ik: zij willen met elkaar spelen en ik mag er niet bij. Ze vinden elkaar aardiger dan mij. Mijn hoofd wordt er rood van. Het komt natuurlijk omdat ik Nederlands ben, ik zal er wel nooit bij horen. Zo gaat de maalstroom verder in allerlei sombere richtingen, nog verder versterkt door een zwaar verhoogde emotionele toestand in verband met mijn zwangerschap. Met andere woorden: opeens kan ik wel huilen.
Maar J is er ook nog en hij begrijpt het simpelweg niet. "Maar wij hadden toch een playdate met C, mama?" Ik leg uit dat het op een andere dag is en dat we nu lieve T gaan ophalen. Verdrietig bedenk ik me dat hij snel genoeg ook kennis zal maken met de wereld van vriendjes, vriendinnetjes, jaloezie, anderen buitensluiten, etc. Gelukkig is het nog even niet zover.

De volgende week krijg ik een mailtje van de moeder van C. "When shall we get the boys together? J is such a sweet kid. I love it that they are so close". "Fuck you", denk ik en ik schrijf terug:"This Wednesday should be fine"

maandag 5 januari 2009

De tweede mama

Gepubliceerd in Kerstspecial 2008 van de Groene Amsterdammer

Op Manhattan hebben de meeste gezinnen een kindermeisje. Zo kan moeder werken, en kan de meestal ongeschoolde ‘nanny’ haar eigen kinderen onderhouden. Sanne Bloemink, woonachtig op Manhattan, vraagt zich af of dit een goed idee is.

Met een derde op komst krijg ik hier in New York van andere ouders de meest uiteenlopende adviezen. Hoewel op Manhattan drie kinderen de nieuwe trend lijkt te zijn (“3 is the new 2!”), zijn de blikken in de regel toch lichtelijk bezorgd. Want het is misschien leuk om een groot gezin te hebben, maar drie kinderen is het tipping point, heb ik nu al een aantal keren gehoord. Nu zal het echt gedaan zijn met de tijd voor mezelf en zal ik ten onder gaan in het kindergeweld, zo wordt mij voorgehouden. Hoe ga ik dat allemaal aanpakken? Ik wil toch ook werken? En mijn partner heeft toch ook een fulltime baan? Maar vooral, de hamvraag: hoe wil ik het hoofd boven water houden zonder nanny?
Hier aan de Upper West Side van Manhattan, waar ik woon, is de nanny een vast onderdeel van het gezinsleven met jonge kinderen. Mijn zoontje vroeg laatst zelfs aan mij of hij niet even thuis kon blijven met de nanny. Waarop ik hem eraan moest herinneren dat dit niet kon, omdat wij geen nanny hebben. Dat was hij even vergeten. Bij zijn vriendjes en vriendinnetjes is in de regel immers altijd een nanny beschikbaar. Gaat het hier om allemaal bekakte Manhattan families? Tja, ze zijn er natuurlijk wel: de extreem rijke en verwende thuisblijfmoeders die de nanny hebben ingehuurd om toe te komen aan hun broodnodige me-time: in de sportschool, in de spa, voor de talloze liefdadigheids-bijeenkomsten, en natuurlijk gewoon om héél vaak te lunchen (waarbij overigens lunch meer een schuilnaam is voor bijkletsen of roddelen, want er wordt natuurlijk niet echt gegeten; hooguit misschien wat geknabbeld aan een worteltje of een stengeltje bleekselderij). Deze moeders besteden soms meer tijd aan hun werkzaamheden als vrijwilliger voor de oudervereniging van school dan aan hun eigen kind.
Maar in steeds meer gezinnen in New York is de nanny simpelweg de enige manier waarop beide ouders hun in de regel fulltime baan kunnen combineren met de zorg voor hun kinderen. Kinderdagverblijven zijn er wel, maar hebben een slechte reputatie en zijn bovendien niet flexibel genoeg om tegemoet te komen aan lange werkdagen. Om half zes je pen laten vallen om je kind uit de crèche te halen is voor veel werknemers geen optie. In die zin dat ze daadwerkelijk hun baan erdoor zouden kunnen verliezen. In de huidige recessie is de druk op mensen die hun banen nog vast weten te houden alleen maar groter aan het worden. Ik spreek ouders die voorlopig niet meer op vakantie gaan, omdat ze bang zijn dat hun werkplek er na terugkomst niet meer zal zijn. Survival of the fittest en winner takes all gelden nu sterker dan ooit tevoren. De nanny biedt ouders de flexibiliteit om daarmee om te gaan. En is bovendien goedkoper dan het kinderdagverblijf als je meer dan één kind hebt.
Ook voor ons zou een nanny veel voordelen bieden. De laatste weken hebben we daarom zo nu en dan eens laten vallen dat we op zoek zijn naar een nanny. Van alle kanten krijgen we nu tips en adviezen. Iedereen is het daarbij over één ding eens: een nanny is like family. Het is een waar opbieden van verhalen over hoe warm en intens de relatie is met de nanny. Waarbij de ondertoon vaak is: wij zijn zό´n leuk gezin, we zijn zό goed voor onze nanny, en onze nanny is zό dol op onze kinderen. Ze zou al dat werk bij wijze van spreken ook gratis voor ons doen. Wat uiteraard nooit het geval is.
Maar feit blijft dat de kinderen meestal enorm gehecht raken aan hun nanny en omgekeerd. Een zeer intieme band die inderdaad kan voelen als een familieband. Soms leidt deze band tot jaloezie van de moeder die voelt dat zij niet meer de kapitein is op het schip van haar gezin. Sommige moeders rouleren om die reden zelfs elk half jaar hun nanny in de hoop dat het kind niet teveel aan haar gehecht raakt. Afschuwelijk voor de kinderen en voor de nanny, maar ook een teken dat het niet altijd even gemakkelijk is voor moeders om zoveel zorg aan een andere vrouw uit te besteden. Voor de moeders die hetl lukt om over hun jaloezie heen te stappen, kan de nanny echter een enorme hulp betekenen en juist vanwege die band met haar kinderen ook voor haar een soort familielid worden. Veel New Yorkse families helpen hun nanny dan ook op allerlei vlakken: met het over laten komen van eigen kinderen uit het land van herkomst, met het bemachtigen van de juiste visa, met een ziektekostenverzekering. De familieliefde blijkt ook vaak uit de e-mails die worden rondgestuurd door moeders wier kinderen te groot zijn geworden voor de nanny: die willen er werkelijk alles aan doen om een goede nieuwe werkplek voor de meest geweldige nanny ter wereld te vinden.
Maar haar positie is niet alleen tijdelijk, die is ook afhankelijk van economische omstandigheden. In de huidige tijd van economische crisis is de nanny of de babysitter een van de eerste posten waarop wordt bezuinigd. Zeker als een van de ouders plotseling werkloos is geworden. Bij de school van mijn zoontje staan de laatste tijd opvallend veel vaders om hun kind uit school te halen: voormalige Wall Street bankiers die plotseling noodgedwongen stay home dad zijn geworden. De nanny is uiteraard de eerste die moet gaan in dat geval. Logisch natuurlijk, maar niet bepaald in overeenstemming met de eerder verkondigde zoetsappige familiegedachte. Like family? Toch niet helemaal blijkbaar. De laatste tijd tref je dan ook overal handgeschreven briefjes van nanny’s die wanhopig zoeken naar werk.
Er is altijd al een groot aanbod geweest van nanny’s en ander huishoudelijk personeel in New York: ongeschoolde, allochtone vrouwen die in de westerse wereld op zoek zijn naar betere economische omstandigheden voor zichzelf en hun eigen familie. 95 procent van hen is afkomstig uit derdewereldlanden en werkt hier, al dan niet met verblijfsvergunning, om familie hier of in het land van herkomst te onderhouden. Het is een onderdeel van de steeds verder toenemende wereldwijde zorgmigratie van de Derde naar de Eerste wereld. Vraag en aanbod sluiten blijkbaar mooi op elkaar aan. De vrouw uit de Derde wereld verbetert haar economische positie en de vrouw in de Eerste wereld kan haar carrière vervolgen naast de fulltime baan van haar partner.
Toch blijft het een raar gezicht hier aan de Upper West Side: Filippijnse, Caribische en Zuid-Amerikaanse vrouwen die snacks uitdelen aan de kinderen in het park, die rolstoelen duwen en bejaarden ondersteunen bij het lopen, de appartementen schoonmaken. Hoeveel er op school ook mag worden gehamerd op het belang van culturele diversiteit, hoeveel er ook wordt gejubeld over Obama, in de praktijk zien kinderen hier vooral donkere vrouwen in de rol van verzorgsters. Een vijfjarig Nederlands meisje, op bezoek in New York, vroeg hoe het kwam dat alle witte kindjes hier bruine mama’s hadden.
Voor de kinderen mag de nanny als een tweede moeder voelen, het feit dat de nanny ook nog een eigen familie heeft is in de regel volledig ondergeschikt aan de belangen van haar werkgever. Zo sprak ik een violiste die naar eigen zeggen de beste nanny ter wereld had. “We love her!” Er was wel enige onderhandeling over haar werkuren aan vooraf gegaan, begreep ik. Deze nanny wilde namelijk om vijf uur naar huis om haar eigen kind uit het kinderdagverblijf in Brooklyn te kunnen halen, maar dat was voor deze moeder onbespreekbaar. “Van vijf tot zeven is het spitsuur en ik heb graag dat ze mij helpt met eten koken en mijn drie kinderen in bad doen. Als ze om vijf uur weggaat, moet ik dat allemaal zelf doen!” Dit had als gevolg dat het dochtertje van deze nanny in een soort verlengde opvang moest en de nanny haar daar elke dag om acht uur ’s avonds slapend kon komen ophalen. “Ik geef haar eens per maand een dagje om vijf uur vrij, hoor”, zei de moeder nog vergoelijkend toen ze mijn blik vol medeleven met de nanny bespeurde.
Nog tragischer wordt het als de kinderen van hun moeder gescheiden leven in het land van herkomst. Ook dit komt dikwijls voor. Nanny’s die de kinderen aan de Upper West Side dagelijks verzorgen, terwijl ze hun eigen kinderen gruwelijk missen en proberen op te voeden via de mobiele telefoon.
In de documentaire When Mother Comes home for Christmas van Nilita Vacchani is te zien hoe een moeder na tien jaar teruggaat naar haar drie kinderen in Sri Lanka, waar haar zoon, inmiddels twaalf jaar oud, haar niet meer herkent en haar onhandig omhelst. Ze brengen een emotionele en intense kerst door, waarbij de moeder probeert grip op haar kinderen te krijgen en ze op het juiste spoor te leiden, terwijl ze voortdurend hun woede voelt om het feit dat ze hen heeft verlaten. Na drie weken gaat ze weer terug naar Athene om geld te verdienen in haar “gezin”. Haar kinderen leiden een relatief goed bestaan op Sri Lanka dankzij haar maandelijkse bijdragen en het lijkt dan ook voor iedereen beter dat ze weer gaat dan dat ze blijft. Het afscheid is gevuld met tranen.

Economisch is het begrijpelijk dat het gezin van de werkgever vόόrgaat. Die betaalt immers voor de diensten van de nanny en daar leven dan weer hele families van. Bovendien zijn zorgtaken al eeuwenlang economisch gezien laag gewaardeerd en worden ze dus eerder verricht door ongeschoolde of minder geschoolde werknemers. Mannen hebben zich al nooit veel bekommerd om zorgtaken en richten zich van oudsher op een carrière buitenshuis. Nu vrouwen ook de werkvloer hebben veroverd, moeten zij noodzakelijkerwijs de zorg voor hun kinderen uitbesteden. De nanny, die meer kan verdienen in de westerse wereld, besteedt op haar beurt de zorg voor háár kinderen uit aan een oma, een tante of een ander familielid. Er wordt wel eens romantisch gedaan over hoe in dergelijke communautaire gemeenschappen de overige familieleden geruisloos de zorg voor de kinderen overnemen, maar de moeder blijft toch de moeder en reken maar dat haar kinderen haar missen en zij hen. Zo lijkt het alsof de hete aardappel van de zorg wordt doorgegeven aan de vrouw met de minste opleiding en de meest kwetsbare positie.
Ik vraag me af welke boodschap ik mijn kinderen met een nanny meegeef. Laat ik ze zien dat het belangrijk is dat hun moeder zich ontplooit en bijdraagt aan het gezinsinkomen of is het eerder zo dat ze leren dat zorg iets is waar iedereen het liefst vanaf wil?