maandag 14 september 2009

Maakt minder geld gelukkig?

De nieuwe consumptiemoraal op Manhattan

“Ik zet wel een lapje op dat gat in zijn broek, hoor. Er is toch niet tegenop te kopen”, hoorde ik een moeder op mijn zoontjes school zeggen. Dit lijkt misschien een doodgewone opmerking, ware het niet dat dergelijk commentaar op deze privéschool aan de Upper West Side bepaald ongebruikelijk is. Een jaar geleden had dezelfde moeder waarschijnlijk eerder verzucht dat ze nu wéér de nanny op pad moest sturen om een nieuwe spijkerbroek van een designer label te halen voor haar zoontje. Zo hoor ik sinds de recessie overal mensen openlijk verkondigen dat ze on a budget zijn. Minder vaak uit eten, minder shoppen, minder uren voor de nanny, minder vakanties, minder dure klasjes voor de kinderen. Op de blog Dating a banker Anonymous (www.dabagirls.com) wisselen vrouwen van Wallstreet bankiers ervaringen uit. Half ironisch, half serieus doen ze hun beklag over geblokkeerde creditcards, geannuleerde vakanties, ruzies met hun F.B.F.’s (“Financial Guy Boyfriends”) en vragen ze zich openlijk af of het eigenlijk nog wel de moeite waard is om te investeren in een dergelijk vriendje. Wat blijft er eigenlijk over van deze mannen als ze geen geld meer in het laatje brengen? Zijn het niet simpelweg nerds die goed kunnen rekenen? Via een codesysteem op de blog van de vrouwen worden signalen van de aandelenmarkt vertaald in relatietaal. Als de Dow meer dan 300 punten valt: code rood, beter een avondje met vriendinnen op stap. Maar op Obama’s inauguratiedag: code groen in het kader van economische hoop. Misschien Japans eten met manlief?
Niet alleen relaties, ook goede doelen lijden onder de recessie. Het meest duidelijk werd dit toen de uitnodigingen voor de jaarlijkse “benefit” van mijn zoontjes school de deur uit waren gegaan (een gala om geld in te zamelen voor schoolbeurzen voor minder fortuinlijke families) Een aantal ouders voelden zich onder druk gezet om naar het gala te komen, terwijl ze het al zo moeilijk hadden met de hand op de knip. Het hoofd van de school realiseerde zich dat het een lastige tijd was voor liefdadigheid, maar vroeg ouders toch met klem te komen: “cause we are all in this together”. Diep beledigd besloten een aantal ouders om geen kaartje te kopen. Een van deze moeders vertrouwde me toe dat ze geen zin had om toe te kijken hoe de filthy rich duizenden dollars zouden bieden voor een door een vierjarige vervaardigd kunstwerkje van ijsstokjes. Overigens stortte dezelfde moeder zich vorig jaar nog met groot enthousiasme op dit gala. Maar ja, toen hoorde ze zelf nog bij die filthy rich en had ze het nog niet zo zwaar.

Het concept “zwaar” is in dit verband natuurlijk uitermate relatief. De echt harde klappen vallen onder de fabrieksmedewerkers in Detroit die hun banen kwijt raken of de illegale immigranten die op de hoek van de straat staan te wachten op werk in de bouw dat niet komt. De rijke gezinnen op Manhattan hebben vaak nog wel reserves: ouders hoeven voorlopig hun skivakanties nog niet af te zeggen, hun apartementen nog niet te verlaten en hun kinderen nog niet naar de publieke school in de buurt te sturen. Toch lijkt iedereen plotseling op een houtje te bijten. Zelfs mensen met een ongewijzigd inkomen schroeven hun consumptie omlaag en proberen aan alle kanten te bezuinigen. Want je weet nooit hoe lang jouw situatie nog veilig is en daarom is het altijd een goed idee om nu al zoveel mogelijk te sparen voor als het noodlot toeslaat. Eigenlijk het omgekeerde van wat Amerikanen de afgelopen decennia hebben gedaan. Want het klinkt wel erg on-Amerikaans om geld te sparen voor het geval dat, en om de creditcard thuis te laten.

Het gekke is dat het soms lijkt alsof de rijke families op Manhattan (althans, degenen die niet serieus in de problemen zitten) de recessie en het beknibbelen op een bepaalde manier bijna leuk vinden. Een New Yorkse vriendin vertrouwde me toe dat ze bepaalde luxe nu veel meer waardeerde dan vroeger. “Als de foie gras je dagelijkse kost is geworden, gaat de glans er snel vanaf. Nu genieten we echt van die goede fles wijn eens in de zoveel tijd.” In een artikel van Shaila Dewan (New York Times, 10 maart 2009) wordt gesteld dat de recessie een nieuwe moraal heeft losgemaakt. Veel mensen hebben het gevoel dat het tijdperk van de excessen is afgelopen en dat ze terug gaan naar de basics, zoals familie, gezondheid en spiritualiteit. Daar hoort een weloverwogen uitgavenbeleid bij. (De serieuze naam van het nieuwe budget van Obama “A New Era of Responsibility” zegt genoeg.) Nu zeggen cynici dat deze plotselinge afkeer van decadentie tijdelijk is en de excessen snel genoeg weer zullen terugkomen als de recessie voorbij is. Toch menen economen dat, hoe langer de recessie aanhoudt, hoe meer waarschijnlijk het is dat mensen permanent hun consumptiepatroon zullen aanpassen. Per slot van rekening heeft de Depressie van de jaren dertig eveneens een lange tijd ervoor gezorgd dat mensen voorzichtig met hun geld omsprongen.

Zou het kunnen zijn dat het beknibbelen in deze tijd rijkere mensen niet ongelukkiger, maar zelfs gelukkiger zou kunnen maken? In het boek “Happiness: lessons from a new science” (2005) vraagt Richard Layard, econoom en specialist op het gebied van gelukstudies, zich af hoe het komt dat westerse samenlevingen sinds de jaren vijftig gestaag rijker zijn geworden, maar het individuele gemiddelde geluk niet is gestegen. Kan hiermee worden aangetoond dat geld inderdaad niet gelukkig maakt? Zo eenvoudig ligt het niet. Tot op zekere hoogte maakt geld wel degelijk gelukkig. Als meer geld ervoor kan zorgen dat je het niet meer koud hebt, geen honger meer hebt, minder ziek bent en meer ruimte hebt om te leven, dan zorgt meer geld wel degelijk voor meer geluk. Maar als deze basisbehoeften eenmaal zijn bevredigd, dan blijkt meer geld mensen inderdaad niet gelukkiger te maken en soms zelfs ongelukkiger. Twee belangrijke factoren spelen hierbij een rol: sociale vergelijking en gewenning.

Een vriendin van mij had het volgende commentaar op de berichten over de kredietcrisis: “Ik ben zo blij dat iedereen nu kredietcrisis heeft. Ik heb die namelijk al jaren!” In haar grapje schuilt een belangrijke waarheid. Layard verwijst naar verschillende studies die aantonen dat het individuele geluk van mensen (zoals ze dit subjectief beleven) daalt als het inkomen van anderen stijgt. Zo zal mijn individuele geluk stijgen als ik 1% meer verdien dan de mensen om me heen, maar het daalt in nog grotere mate (1/3 meer) als de mensen om mij heen 1% meer verdienen dan ik. Dit doet mij denken aan de eindeloze discussies onder vroegere collega’s over uitgekeerde bonussen. “Waarom heeft zij meer gekregen dan ik? Ik heb toch ook heel veel extra tijd gestoken in project X?” De bonus van de ene collega zorgt voor een daling van het geluk van de andere collega’s. Het door mensen gewenste of beoogde inkomen wordt grotendeels bepaald door wat hun referentiegroep, de mensen in hun omgeving, verdient. Als dat inkomen daalt, geeft dat een bepaalde rust. De noodzaak om te concurreren en bij te blijven verdwijnt plotseling. “Je kunt gewoon blijven waar je bent zonder achter te blijven op de anderen”, zo omschrijft Juliet Schor, econoom aan Boston College en schrijfster van verschillende boeken over consumptie, het.
Daarnaast speelt gewenning of “adaptation” in psychologisch jargon, een belangrijke rol. Een levensstandaard is vergelijkbaar met een verslaving aan drugs of alcohol, zo legt Layard uit. Eerst ben je blij met een verhoging van je levensstandaard, maar al snel ben je weer terug op het oude geluksniveau. Je hebt steeds meer nodig om datzelfde geluksniveau te bereiken. Zo kom je terecht op een “hedonic treadmill” die mensen zelfs ongelukkiger kan maken. Hoewel je niet aan alles kunt wennen (Layard noemt bijvoorbeeld extreme geluidsoverlast of de zorg voor iemand met Alzheimer), raken we het meest gemakkelijk gewend aan materiële bezittingen. Dit is dan ook een andere belangrijke reden waarom een hoger inkomen de meeste mensen in de westerse wereld uiteindelijk niet gelukiger maakt. Basisbehoeften zoals het horen bij een groep, het hebben van goede familierelaties en een goede gezondheid, blijken veel belangrijker te zijn voor het geluk van een individu.

Maar waarom zijn we de afgelopen decennia dan toch zo extreem gericht geweest op het verkrijgen van meer geld, terwijl we er niet gelukkiger van werden? Volgens Bill McKibben, schrijver van het boek “Deep Economy” (2007) is het antwoord hierop simpel: we zijn iets blijven doen, omdat het in het verleden heeft gewerkt, terwijl het nu geen effect meer heeft of zelfs schadelijk is. Toen we nog honger hadden en kou leden, maakte meer geld ons echt gelukkiger. Daarom zijn we blijven aannemen dat dit in de toekomst ook zo zal werken. Mensen maken die fout aan de lopende band, aldus Mc Kibben. “Twee bier maakte me blij, dus tien bier zal zorgen dat ik me nog vijf keer zo goed voel”, zo werkt de denkfout.
Daniel Gilbert, professor psychologie aan Harvard, stelt het in zijn boek “Stumbling on Happiness” (2005) iets gecompliceerder: omdat het streven naar meer geld zorgt voor de instandhouding van het economische systeem zelf waarin iedereen streeft naar meer geld, blijft iedereen streven naar meer geld. Hij noemt dit het principe van de “superreplicator”: als mensen iets geloven wat niet waar is (zoals dat geld gelukkig maakt boven een bepaalde ondergrens), maar dit geloof stimuleert wel een stabiele samenleving waarin ditzelfde onjuiste geloof gemakkelijk kan worden doorgegeven, dan zal dit onjuiste geloof in stand blijven. Een soort vicieuze cirkel dus.

De vraag is of de huidige economische crisis zal zorgen voor een fundamentele verandering in het consumptiegdrag van de rijken. Niet alleen doordat ze minder kúnnen kopen, maar wellicht ook doordat ze minder wíllen kopen, nu ze erachter komen dat hun consumptie hen in het verleden in feite niet gelukkig heeft gemaakt. De recessie heeft ongetwijfeld gezorgd voor een daling in het individuele geluk van een flink aantal Amerikanen. Eén blik op het toegenomen aantal zwervers dat hier de afgelopen winter op straat zat te bibberen van de kou, maakt dit hard en pijnlijk duidelijk. Tegelijkertijd lijkt het erop dat een iets kariger en minder decadent leven een hoop mensen op Manhattan best goed zou doen. Als de recessie lang genoeg aanhoudt, zullen de ouders van school dan misschien hun skivakantie opgeven om aan liefdadigheid op het gala te kunnen geven? Zullen de bankiersvrouwen hun blog met decadent geklaag uit de lucht halen en hun prioriteiten werkelijk heroverwegen? En zullen moeders aan de Upper West Side het misschien écht normaal gaan vinden om lapjes op kinderbroeken te naaien? That will be the day…