dinsdag 29 januari 2008

De Iguana en andere Demonen

Vorige week bracht ik met mijn gezin een weekje door in een tropische setting: Caribische zon, strand, palmen, een soort Bounty eiland. Normaal gesproken zijn R (mijn man) en ik niet bepaald strandtypes. Vijf jaar geleden hadden we je uitgelachen als je ons had verteld dat we uit vrije wil in een all-inclusive resort zouden gaan zitten. (met een armbandje!) Maar met kinderen zie je alles opeens in een ander licht. Dit resort had namelijk een “award-winning kids club”, waar kinderen van 4 maanden tot 10 jaar kunnen worden gebracht van 9 tot 5. Vrij aanlokkelijk voor twee ouders met een chronisch slaaptekort. Bovendien werd het op Amerikaanse websites omschreven als “too French”, wat uiteraard niets dan goeds betekent.

Dus boekten we een week vakantie in dit resort en verheugden we ons op de margarita die we samen op het strand zouden drinken, de boeken die we zouden gaan lezen en de vele dutjes die we zouden doen, terwijl onze kinderen in de kids club zouden genieten van vermaak op hoog niveau.

Onze kleine T is nog maar een baby en kan dus niet veel bezwaar maken. Maar er zijn natuurlijk wel tekenen waaraan je kunt zien of ze het wel of niet naar haar zin heeft. Ze huilde niet, ze lachte als ze de juffen zag en rolde giechelend over de grond, als ze zich niet overgaf aan twee uur lang durende slaapjes in de ruimte met aironditioning. We hadden dus wel een indicatie dat het goed ging. En J is al bijna vier jaar, dus dat zou sowieso geen problemen geven. Of toch…?

De volgende dag zat ik met J in een ruimte met tien huilende 3-jarigen om afscheid van hem te nemen en vroeg ik me af of dit nou de bedoeling was. Die kinderen hadden toch ook vakantie? Men verzekerde mij dat het over zou zijn na mijn vertrek, maar ook ‘s middags als de ouders aan het genieten waren van een partijtje golf, een snorkeluitje, of gewoon een pina colada aan het strand, zag ik toch verdacht veel huilende kinderen om hun “mummy” roepen als we langs de kids club liepen.
Met een enorm brok in mijn keel duwde ik J’s handen van mij af en liet ik hem achter. Ik wilde me graag vermannen en het tijd geven, want ik zou zo graag nou eindelijk een keer mijn boek willen uitlezen. Al was het maar voor twee uurtjes…? Waarom waren we anders naar dit resort gegaan? We hebben nooit een break met al onze familie in Nederland en weinig oppas. Please, I NEED THIS! Echt lekker zat ik uiteraard niet te lezen met het beeld van de verdrietige J in mijn hoofd. Na een paar uur haalden we hem weer op en nu vertelde hij dat hij niet meer wilde. We spraken af om het nog een keer te proberen.

Maar de volgende ochtend gilde J moord en brand en rende hij letterlijk de kids club uit, huilend en trappelend en doodsbang. Je zou wel een ijskoud hart moeten hebben om dit betraande, totaal doorgedraaide jongetje nog een dag langer in de kids club te laten. Dus dat was het. Een uur later zaten we met J op het strand. “Mama, wil je mij nu helpen met mijn zandkasteel?” (we zijn nog onze spullen aan het uitpakken) “Mama, je hebt al te lang in je boek gelezen” (vijf minuten) “Mama, ik wil niet zwemmen in de zee, want dan varen er boten over mij heen”.

Ik besloot een excursie te boeken om met J samen naar een dierentuin in de buurt te gaan. De dierentuin was op twintig minuten rijden en beloofden een bijzondere collectie exotische dieren en excentrieke shows. Bij aankomst bleek dat deze dierentuin inderdaad een aantal exotische dieren had: flamingo’s, pagegaaien, toekans.
De hoofdattractie bleek echter te zijn een enorme hoeveelheid iguana’s, een soort kruising tussen een hagedis en een krokodil. Via een trap kon je op een brug komen over de “iguana crossing”. Onder ons zagen we tientallen van deze griezelige reuzehagedissen. Het zou een scene kunnen zijn in een griezelfilm “the return of the iguana’s” of “iguana’s on the loose”. Niet bepaald lief of knuffelbaar en ook niet zo zeer een hit bij de kinderen. J was dan ook niet echt enthousiast en daarom brachten we een uur bij de flamingo’s door die mooi roze zijn en heel lang kunnen slapen op een been. Nogal indrukwekkend, vond J.

De lunch moesten we nuttigen met onze excursiegenoten. J was inmiddels in zijn nopjes met dit tripje en het werd nog beter toen er frietjes met ketchup bij de lunch zaten. Tevreden begonnen we te eten, toen we een grote, hongerige iguana naast ons zagen zitten. J gilde en sprong op mijn schoot. Ik was zelf eigenlijk ook geschrokken, maar onze tafelgenoten leken onaangedaan. Een gezin uit Texas dat burger na burger naar binnen zat te werken. “I hate iguana’s”, zei de onverzorgde moeder tussen twee happen door. Ha, een medestander, dacht ik. “My son used to have one in his room. They stink, Yuk!”
De kinderen aaiden de iguana nog net niet, maar waren totaal niet onder de indruk en aten hun lunch. J bleef echter gillen en inmiddels ook huilen elke keer als de iguana dichterbij kwam. Ik was gaan staan en tilde hem, terwijl ik hem frietjes voerde. “Ik ben geen honger meer!” (Amerikaans Nederlands), wist hij zeker. “Ik wil niet meer bij de iguana, mama. Ik wil weg!!!” Ik wist me geen raad. Stond met een zware J in mijn handen en een bord frietjes voor ons, terwijl iedereen ons aankeek alsof wij volslagen gestoord waren. Vond dan niemand die iguana ook maar een beetje eng? “J, liefje, de iguana doet echt niets. Laten we gewoon onze lunch opeten”, zei ik halfhartig in de hoop dat de iguana vanzelf weer weg zou gaan.

Maar hij ging natuurlijk niet weg, zo lang de lunch nog op tafel zou staan. Ik besloot dan maar een belachelijk figuur te slaan en weg te lopen zonder ons eten. Ik weet zeker dat iedereen keihard moest lachen toen we weg waren.
Ik kocht bij de snackbar twee ijsjes en bovenop een trap zonder iguana gevaar aten we die in alle rust op. J bedankte mij voor deze daad met aanbiddelijk gedrag en veel knuffels.
Na deze ijsjeslunch volgde nog een bizarre show met papegaaien op fietsen en in autos’, vooraf gegaan door leden van de lokale bevolking die sexy dansjes opvoerden die nergens op sloegen maar wellicht de kans op een fooi verhoogden.

Toen we “thuis” kwamen in het resort vertelde J alles aan papa en aan T, die vrolijk kraaide en een diploma had gekregen van de kids club. Uiteraard was vooral de iguana het gesprek van de dag. Die avond werd J door zijn papa in het babybadje gewassen, omdat de douche te eng was. (de douche kan hem wegspoelen?)

Toen ik hem welterusten kuste, vroeg ik wat hij het leukste van de dag vond. “De flamingo’s, maar niet de iguana, mama. Die vond ik eng.” Ik verklapte dat ik de iguana zelf eigenlijk ook wel een beetje eng vond. Dat verbaasde hem. “Maar mama, jij kan helemaal niet bang zijn. Jij bent high in the sky, een groot mens.”
Dus hadden we een belangrijk gesprek over hoe grote mensen ook heel bang kunnen zijn. En over hoe je soms toch dingen doet die je eng vindt en dan opeens trots bent. Of hoe je soms besluit om geen enge dingen te doen en je lunch aan de iguana laat.

dinsdag 15 januari 2008

One of them

In de film “Little Children” zit de prachtige Kate Winslet met haar dochter in de speeltuin. Ze kijkt van een grote afstand naar de andere moeders. Trieste, ingekakte dames zonder sex appeal, die leven op de klok van de telkens terugkerende evenementen van “breakfast”, “snacktime” en “naptime”. Gruwelijk, denk je als kijker mee met de aantrekkelijke Kate. Het lijkt wel een gevangenis. Nee, dan liever de spanning en sensatie die zij zoekt, zoals een vrijpartij met een onweerstaanbaar sexy thuisblijfvader (ja, ik weet het, dit klinkt ongeloofwaardig, maar in het suburbia van Kate loopt er blijkbaar toch eentje rond) in het washok van zijn huis.

Nou maak ik zelf dit soort sappige episodes bepaald niet mee, maar ik begrijp wel de antropologenblik van Kate Winslet in de zandbak. Op de een of andere manier wil ik de moeders van de Upper West Side (de buurt waar ik woon) wel bestuderen, maar van een afstand. Ik wil er zelf geen onderdeel van worden.

Een vriendin van mij is Cubaanse, woont in New Jersey en geeft Spaanse les aan Upper West Side dames. Toen ik hier net kwam wonen, gingen we samen lunchen en zaten we te lachen om die verwende moeders met hun fulltime nanny’s, hun housekeepers en hun wekelijkse bezoekjes aan kapper, masseur en nagelstudio. Op een gegeven moment vroeg ik me bezorgd af of ik het hier wel naar mijn zin zou krijgen. Ik woonde toch ook aan diezelfde Upper West Side. Mijn vriendin vond dat ik mij geen zorgen hoefde te maken. “Just do not become one of them”, was haar advies. En af en toe hoor ik een stemmetje in mijn hoofd haar advies herhalen:

Do not become one of them. Word niet zo’n hysterische, overgeorganiseerde moeder die alleen nog maar over haar kinderen kan praten, haar man als een buitenaards wezen bespreekt en joggend achter de kinderwagen haar kinderen naar school brengt. Word niet zo’n verwende, neurotische Upper West Side vrouw met een verbeten trek op haar gezicht en een onvermogen om adem te halen (behalve tijdens haar yoga klas).

Kate Winslet in “Little Children” probeert zich te onttrekken aan het lege leven van de Amerikaanse suburbs (a la “American Beauty”), maar tegelijkertijd ook aan het moederschap zelf. Op het eind van de film brengt ze haar dochter zelfs in gevaar door haar eigen drang naar vrijheid. Dan keert ze op haar schreden terug en kiest voor haar kind, kiest voor het moederschap in suburbia.

En daar zit hem misschien wel de kneep. Om echt te aarden in een nieuw land, in een nieuwe stad, in een nieuwe cultuur, moet je voor een deel ook wél “one of them” worden. Niet alles hoef je over te nemen natuurlijk, maar je kunt ook niet altijd aan de zijlijn blijven en alles slechts hoogst interessant vinden.

Dus verschuif je telkens een piepklein stukje. Elke week je nagels laten doen; dat is toch eigenlijk wel verzorgd? Zo’n massage kan op zijn tijd enorm ontspannend zijn. En een fulltime nanny is misschien wat veel, maar parttime is het misschien toch het overwegen waard? Help: I become one of them!!!

donderdag 10 januari 2008

The Experts

Met een lange wintervakantie in het vooruitzicht werd door een aantal moeders een “playdate”voorgesteld met J (die nu 3 en een half is). Die suggestie lijkt aanlokkelijk. Natuurlijk had ik ontzettend veel zin om lekker met het gezin voor de kerstboom te zitten, leuke dingen te gaan doen en het oude jaar uit te luiden. Aan de andere kant was er ook ergens een visioen van verveling, dreinen, lang binnen zitten, een overdosis televisie, leuke uitjes voor een driejarige die plaatsvinden tijdens de slaaptijd van een baby, een oppas die de hele vakantie niet kan. Heerlijk als je kind dan even een paar uurtjes uit spelen gaat bij een vriendje of vriendinnetje. De ene moeder een paar uurtjes vrij (dat wil zeggen: met één kind in plaats van twee), en de volgende keer de andere moeder een paar uurtjes vrij. Heerlijk toch?

Maar zo zit het concept van een playdate hier helaas niet in elkaar. Een playdate is helemaal geen paar uurtjes vrij voor de moeder. Als moeder word je namelijk geacht mee te gaan naar een playdate, omdat je op die manier jouw kind allemaal wijze lessen kan bijbrengen tijdens het spelen. Die wijze lessen komen meestal uit de meest recente “parenting manuals”.

Op de eerste playdate stelde J (gekleed in het roze rokje van zijn zusje, dat plotseling zijn lievelingskledingstuk is geworden) aan zijn vriendje voor om in het keukentje te gaan koken. “I love it when boys develop their feminine side!”riep de moeder. Ze vertelde dat haar man nog geen ei kon bakken, maar dat ze haar zoontje graag wat meer geëmancipeerd zou willen opvoeden. Onmiddellijk ging ze ernaast zitten en deed haar bestelling in het “pretend-restaurant”van onze aanbiddelijke zoontjes. Haar zoontje had zijn “feminine side”echter duidelijk iets minder ontwikkeld. Na een eerst enthousiaste “hug” ramde hij er lustig op los: op J dus. En hij sloeg best hard. J was voortdurend aan het huilen: “He hit me!” Nou denk je als moeder al snel dat het andere kind veel vervelender is dan jouw kind, maar in dit geval wist ik het zeker. Bij een playdate onttrekt namelijk niets zich aan het oog van de moeders.

Misschien toch wel goed dat ze mee is gegaan, dacht ik nog. De moeder nam haar zoontje telkens apart en sprak hem bezwerend toe: “Why did you do that? That is not nice. J is your friend! (lange uithaal) Are you hungry? Yes, I think you are hungry. Or tired? Oh, you must be so tired!” Het was tien uur ‘s ochtends, maar blijkbaar was deze kleine bulldozer al uitgeput? Ze bleef zich maar tegenover mij verontschuldigen. Ik begon op de klok te kijken om te zien hoe lang dit nog zou moeten gaan duren.
Toen het boze jongetje daarna niet het juiste koekje kreeg als snack, besloot hij zich helemaal over te geven aan een driftaanval, een “tantrum” heet dat hier. Zijn moeder bleef hem omhelzen en rustig toespreken. “What do you want, honey? No, do not hit mommy. Do you want to play with the trains?” (“divert the tantrum” heet dat, je schijnt zo’n driftaanval te moeten “omleiden” naar een andere stemming)

Ze moest toch koken van woede. Maar omdat de moeder niet boos werd en ik des te bozer, deed ik toen iets wat hier een grote VERBODEN DAAD is. Ik pakte de kleine bulldozer bij zijn schouders en keek hem aan: “There is NO HITTING in this house”, zei ik met boze stem. “If you do that one more time, the playdate is OVER!” Hij leek hiervan even zo geschrokken dat ze daarna een tijdje redelijk lief gingen spelen met de treinen.

Ik was bang dat ze het niet op prijs stelde, want het aanspreken van andermans kind is niet bepaald gebruikelijk. Misschien vond ze het wel vervelend, maar ze zei niets. Misschien was ze wel blij verrast. (niet mijn verdienste overigens: vreemde ogen dwingen nou eenmaal) Hoe dan ook, de driftaanval was gelukkig “omgeleid”.
Wij dronken onze koffie. Uiteraard naast de kindjes op de grond. In de oase van relatieve rust begon ze te vertellen hoe ze zich verdiepte in de psyche van haar zoontje. Dat dit gedrag neurologisch helemaal klopte, dat had ze gelezen in haar laatste boek. En dat haar zoontje J juist leuk vond en ze juist zoveel op elkaar leken… En dat hij daarom soms zo bazig kon zijn.

Een andere moeder had thuis een ware bibliotheek aangelegd van boeken die het gedrag van haar peuter verklaarden. “It explains SO much!”, vertelde ze blij. Haar dochter schreeuwde twee uur lang het hele huis bij elkaar. Dit keer durfde ik niet in te grijpen.

Bij een andere playdate rende de moeder, die net een tweede kindje had gekregen, het huis rond om te voetballen, haar postnatale buik nog zwabberend van de bevalling. “Als je even wil zitten? Ben je niet een beetje moe?”vroeg ik. “No, I feel GREAT!”, riep ze en ze was helemaal niet moe. Ze wilde gewoon intensief tijd besteden met haar dochter, omdat ze over tien dagen weer naar haar fulltime baan moest… Ze had gelezen dat het belangrijk was om vooral je oudste niet het gevoel te geven dat ze nu op de tweede plaats komt.

Tijdens weer een andere playdate vroeg een moeder zich af waarom haar dochter toch altijd wilde rennen. (omdat ze 3 jaar is?) Ze had daar nu een en ander over gelezen en haar dochter zou naar een soort atletiekclubje gaan om haar behoefte aan rennen te bevredigen.

De playdates van deze wintervakantie hebben in ieder geval weer een hoop kennis opgeleverd uit de laatste “parenting manuals”. Natuurlijk zijn we allemaal af en toe onzeker of we het wel goed doen. Waarom wordt mijn dochtertje altijd om vijf uur wakker? Waarom wil mijn zoontje uitsluitend pasta eten? Waarom is mijn dochter soms zo boos? Waarom, waarom, waarom? En vooral: wat kan ik eraan doen?

Ik kan me zo voorstellen dat in een dorp in vroegere tijden (ik zie meteen een soort Anton Pieck tafereeltje voor me…) ouders, zussen en ook de buren een handje meehielpen in de opvoeding. Dat tips en adviezen werden uitgewisseld tijdens het ophangen van de was. Dat een tante ook kon ingrijpen als een kind zich misdroeg. Of een buurvrouw. En dat dit niet werd gezien als verboden bemoeizucht, maar als hulp. In feite zou deze hulp nog steeds van harte welkom zijn. Zoals de titel van het boek van Hillary Clinton uit 1996 al zei: “It takes a village” (to raise a child) (It takes a Village)

De moderne moeder in de grote stad heeft echter een boekenkast vol met adviezen van zogenaamde experts; verder staat ze er alleen voor. De adviezen uit de boeken gaan toch wel erg vaak in de richting van onvoorwaardelijk begrip voor de leefwereld van het kind en weinig begrip voor de leefwereld van de moeder. Het kan misschien geruststellend zijn om te weten dat het vaker voorkomt dat een jongetje van drie driftaanvallen heeft. Maar ondertussen zit de moeder er midden in. En wordt ze er gek van! Bovendien suggereren al die boeken dat een moeder een enorme invloed kan uitoefenen op de ontwikkeling van haar kind. En dat ze er dus in feite verplicht continu moet ZIJN voor haar kind. Niet alleen fysiek, maar vooral ook emotioneel. Zo legde een moeder aan een vriendin uit hoe zij het redde met haar zeer jonge kinderen: “I just do not sleep” Haar “me-time” was van 3 tot 5 ’s nachts met de baby aan de borst. Ongetwijfeld is deze leefstijl ook ergens in een handboek aangeraden.

In zijn boek “Paranoid Parenting” uit 2002 schreef Frank Furedi al dat het misschien wel het beste voor je kind is om alle adviezen van de experts te negeren. (Paranoid Parenting) Moeten we niet eens gaan leren dat wij zelf de beste experts zijn? En vooral dat we niet zulke rare eisen aan onszelf moeten stellen? Misschien onze kinderen soms gewoon wat meer met rust laten tijdens het spelen en alleen ingrijpen in noodgevallen? Dan kunnen we misschien een keer een gesprekje over onszelf voeren tijdens ons kopje koffie?

De wintervakantie is voorbij en ik heb een pauze ingelast. De komende tijd even geen playdates meer!