donderdag 8 april 2010

Semi-submarine

Ons vakantieoord op een Caribisch eiland was precies zoals we het ons hadden voorgesteld. Een bounty-eiland, “the taste of paradise”, dat soort werk. Beelden van stapels boeken, luieren en sippen aan margarita’s drongen heel even door, maar verdwenen al snel naar de achtergrond toen ik me realiseerde dat ons leven zou bestaan uit het in de gaten houden van drie kinderen die niet kunnen zwemmen. Al liggend aan zwembad of zee. Dat het heerlijke zonnetje in feite de brandende Caribische zon is die een teer kinderhuidje in korte tijd vuurrood kan bakken. Dus petten op, UV-werende badkleertjes aan en continu insmeren met zonnebrand. En opletten, opletten. Gelukkig maar dat we zo gek op ze zijn.

We realiseerden ons ook snel dat we watjes zijn en er niet tegen kunnen als onze kinderen huilen als we voorstellen om ze een middagje af te zetten bij de kidsclub. Het feit dat daar een paar kauwgum kauwende nanny’s tijdschriftjes zit te lezen, hielp niet bepaald mee. Onze kleine M is een baby en, omdat zij nog niet kon protesteren, moest zij er wel een middagje aan geloven. Maar toen ik haar ophaalde en haar paarse, betraande gezichtje zag, waarbij de nanny opmerkte dat ze echt niet de héle middag had gehuild, was voor mij duidelijk dat onze kinderen niet meer zouden worden uitbesteed.

Dit bekende ook dat we de rest van de week probeerden om de verhalen over het geweldige koraalrif en de uitmuntende duik- en snorkelmogelijkheden van dit eiland, halstarrig te negeren. Immers: als een van ons zou gaan, zou de ander met drie kleintjes bij het zwembad zitten. En dat tijdens een vakantie…
Gelukkig was er een speciale boot die je naar het rif kon brengen waardoor je al die prachtige tropische vissen zou kunnen zien zonder zelf onderwater te gaan: de semi-submarine. Een brilante vondst, vond ik zelf. Aangezien kleine M inmiddels een Caribisch buikvirus had opgelopen en mijn man R bovendien nogal gevoelig is voor zeeziekte, besloot ik met vijfjarige J en driejarige T te gaan.

De boot was inderdaad een soort onderzeeer en vooral J was erg uitgelaten over wat voor verhaal dit op school zou opleveren en hoe geweldig zijn vriendjes dit zouden vinden. T had haar slaapje overgeslagen en was te moe, maar toch nog wel in voor dit avontuur. We stapten eerst op de boot en daarna via een smal trapje in de onderzee-cabine van de boot. Het was een soort aquarium, maar dan met het water buiten en wij binnen. De vijftien mensen die aan boord gingen, pasten maar net. Ieder had een klein bankje en een raam links en rechts met water. Mijn hart begon sneller te kloppen, mijn ademhaling werd moeilijk en ik begon te zweten. Ik moest een uur in deze boot zitten. Een claustrofobische nachtmerrie.
De hostess in de boot was wel gewend aan dergelijke reacties en begon direct al mijn angsten te ontzenuwen. De boot voldeed aan veiligheidsstandaard zus en voorschrift zo. Als er water in zou komen, zouden we allemaal genoeg tijd hebben om via het trapje naar boven te komen. In feite was de boot zo veilig dat hij niet kon zinken. “Net als de Titanic!”, riep J enthousiast uit. Ja, net als de Titanic…

Gelukkig kon ik al snel weer ademen, vooral afgeleid door de visjes, zeekomkommers en schildpadden die we zomaar voorbij zagen zwemmen. “Wat mooi he, jongens?”, zei ik. Maar J antwoordde niet meer. Hij was plotseling erg bleekjes geworden en zijn lippen leken wel paars. “Mama, ik heb zo’n pijn in mijn buik”. Zeeziek, net als zijn papa altijd wordt in een boot. “Wanneer mogen we eruit?”, kreunde hij. We waren pas net weg. T was inmiddels op ramkoers. Ze hing zwaar op mijn schoot en trok aan mijn schouders en mijn tas. “Hoe lang gaat dit duren? Een uur? Dat is veeeeeel te lang,” dreinde ze. Onze medepassagiers keken geergerd om.

In de boot zat nog een ander jongetje. We hadden met hem in de auto gezeten naar de haven. Hij was met zijn ouders en ze kwamen uit Arkansas. J had in de auto besloten dat het een goed moment was om de evolutietheorie nog eens door te nemen. Hij praat alleen nog maar Engels, dus ik kon er niet vanaf in het Nederlands, hoewel ik probeerde om dit vermoedelijk religieuze paar niet voor het hoofd te stoten. Ik probeerde er omheen te draaien. “Ach, iedereen denkt anders over hoe de mensen op de aarde zijn gekomen. De meningen zijn verdeeld. We weten het niet zeker.” Dat vond J maar raar. “We do know! You said it yourself. We were monkeys and now we’re humans.”
Het jongetje was geen New Yorkse “spoiled brat”, maar een Amerikaans jongetje dat nog respect (of angst) voelde voor zijn ouders. Hij was jonger dan J, maar kende alle namen van de visjes uit zijn hoofd. Daarbij zei hij voortdurend hoe “awesome” hij deze trip vond. “I knew you would like it, buddy”, zei zijn vader minzaam, begrijpend dat hij zijn zoontje het mooiste kado van zijn leven had gegeven. Het jongetje stelde vragen aan de hostess, zei op de juiste momenten oooh en aaaah bij elke bijzondere vis en eindige elke zin met “thank you”. De hostess constateerde: “wat heb jij een goede manieren!” Op dat moment kukelde T in al haar hangerigheid van haar bankje af en viel nogal hard op haar hoofd. De plotselinge pijn in combinatie met de hangerigheid resulteerde in een enorme huilbui. Dat huilen resoneert nogal als je met vijftien mensen in een aquarium onderwater zit, dus iedereen keek geschrokken om. J was inmiddels, zeeziek en al, met open mond in slaap gevallen en zag er niet bepaald intelligent of charmant uit. De minachting voor ons groeide voelbaar.

Een tijdje later was ook T in slaap gevallen en zat ik met twee slapende kinderen tegen me aan. Een met een bult op haar hoofd en een met een lijkwit gezicht en paarse lippen. Het einde van de trip naderde en het brave jongetje mocht kaarten uitdelen met vissen erop. “Jij mag het doen, omdat jij zulke goede manieren hebt”, zei de hostess verrukt. “Stomme trut”, dacht ik. Nou weten we het wel. Toen we mochten uitstappen, siste ik nog wel in hun oren: “Zeg dankjewel!” En dat zeiden ze uiteindelijk. Zonder enige overtuiging. Want waarom zou je dankjwel moeten zeggen voor een trip in een claustrofobische capsule, waar je buikpijn van krijgt en een bult op je hoofd? Ze waren het er allebei over eens: de vissen op de kaart waren eigenlijk leuker dan de vissen in de zee.